De H. Kerk belijdt, dat Christus ons door zijn kruisdood heeft verlost. De zin van deze geloofswaarheid is niet, dat onze verlossing exclusief aan Christus’ k. moet worden toegeschreven, daar al het werken en lijden van Christus te zamen met zijn k. den volledigen losprijs vormt voor onze verzoening met God.
De beteekenis is, dat Christus’ k. een heel bijz. plaats inneemt in het verlossingswerk om zijn verheven karakter van volmaakte offerhandeling: hoogtepunt en voltooiing tevens van het werk onzer verlossing.Het offer is de diepe en volle realiteit van Christus’ k. Zelf heeft Hij uitdrukkelijk dit offerkarakter beklemtoond: „De Menschenzoon is gekomen, niet om gediend te worden, maar om te dienen, en zijn leven te geven tot losprijs voor velen” (Mt. 20.28). De eigen aard van het k. bestaat hierin, dat Christus, de Godmensch, onze Middelaar en Hoogepriester, als hoofd en vertegenwoordiger van heel het menschelijk geslacht in de meest-volkomen overgave zichzelf aan den Hemelschen Vader heeft opgedragen als slachtoffer voor de zonde der wereld: geheel vrijwillig, in volmaakte gehoorzaamheid en zuivere liefde den gruwzaamsten dood aanvaardend als definitieven prijs der verzoening door den Vader geëischt. Door dit waarachtig, volmaakt en geheel eenig offer is het werk der verlossing voltrokken. Door den Godmensch als ons hoofd en vertegenwoordiger, is op het kruis de volkomen en definitieve voldoening gebracht voor de geschonden Goddelijke eer; zijn de bovennatuurlijke goederen, door de zonde verloren, voor ons verdiend; is voor ons bewerkt de verlossing uit de zonde en de slavernij des duivels.
Zoo werd het kruisoffer voor allen de alg. oorzaak van rechtvaardiging en heiliging, die het ook feitelijk uitwerkt in hen, op wie zijn kracht daadwerkelijk wordt toegepast. Al wat sinds Adam’s val beteekenis en waarde heeft voor de zaligheid, moet in zijn diepsten grond altijd en zonder uitzondering worden teruggevoerd tot de verdiensten van Christus’ kruisoffer.
Lit.: Verlossingsleer in de theol. handboeken (traktaat de Verboincarnato, De Deo Redemptore); van Noort, De Christus (1928); Potters, Verkl. v. d. Katechismus (II 1928); Karl Adam, Jesus Christus (vert. P. Kasteel, 1934).