Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Krijtformatie

betekenis & definitie

Jongste afdeeling van de Mesozoïsche formatiegroep, verdeeld in boven-Krijt (Senoon, Turoon en Cenomaan) en onder-Krijt (Gault en Neocoom). Zij dankt haar naam aan het → krijt, een wit en zacht gesteente, dat veel in de bovenste afdeeling van de K. voorkomt en in Engeland, Frankrijk en Duitschland in groote gebieden ontsloten is (Kanaalkusten).

In het algemeen kan men tijdens de K. dezelfde landen zeeverdeeling in Europa waarnemen, die men uit de Juraformatie kent. Ook nu bestond de groote tegenstelling tusschen de diepe Tethys-zee en de ondiepe (epicontinentale) zeeën, die de Tethys-zee naar het N. en Z. begrenzen. De Tethys-zee strekte zich uit van de tegenwoordige Middel-Amerikaansche zeeën, over het gebied van de Middellandsche Zee, Klein-Azië en Indië, tot in Polynesië toe. In Europa staken de massieven van het Centraalplateau, van Bretagne, Vogezen en Bohemen als eilanden boven de epicontinentale zeeën uit, of zij vormden ondiepe gebieden in deze zeeën. De tegenstelling uit zich, behalve door verschillen in de facies van de afzettingen van gelijken ouderdom, tevens door een opmerkelijk verschil in de fauna, dat eenerzijds zijn oorzaak vindt in diepteverschillen van de zee (bepaalde Ammonieten-genera karakteriseeren de afzettingen in de diepe Thetyszee, andere genera die van de epicontinentale zeeën), anderzijds door verschil in het klimaat moet verklaard worden (rifkalken en pachyodontenmossels kenmerken de kustafzettingen van de randen van de Tethys-zee en ontbreken in de koudere Noordelijke epicontinentale zeeën). Men scheidt het gebied van de Thetys-zee als de Mediterrane provincie, van de Noordelijke epicontinentale zeeën, die als Boreale provincie bekend zijn.

Een doorgaande sedimentatie van het boven-Jura tot K. vindt men, buiten de gebieden van de eigenlijke Thetys-zee, in Z. Frankrijk, welk gebied tot de Mediterrane provincie behoort. Kenmerkend voor het onder-Krijt van deze streken is het voorkomen van zgn. Urgoonkalken, d.i. harde, witte kalken, opgebouwd uit koralen en foraminiferen. Aan hun steile en witte ontsluitingen in het terrein dankt het Provençaalsche landschap zijn typisch voorkomen. De zee van het bekken van Parijs, uit de Juraformatie reeds bekend, stond in verbinding met de krijtgebieden van Z.

Engeland. Dit bekken vertoonde in de fauna afwisselend invloeden van de warmere, Zuidelijke zeeën en koudere, Noordelijke zeeën.

Dieren- en plantenwereld. De rijke flora en fauna van de K. is in hoofd trekken de voortzetting van die der Juraformatie. Op het eind van de K. sterven vele groepen uit en ruimen de plaats in voor de nieuwere fauna en flora der Tertiaire tijden.

Flora. In het onder-Krijt heerschen, zooals in het Jura, de Cycadeeën, Coniferen en varens. In den Wealden-tijd gedijt’ in de moerassen en delta’s een rijke flora van .Turassischen habitus, die men teruggevonden heeft in de zgn. Potomac-lagen van Maryland in N. Amerika. Spoedig treden in Zuid-Europa, maar ook in Groenland en in N.

Amerika, de eerste Dicotyledonen op, die de oudere Jurassische flora, vooral de Cycadeeën verdringt. In het Cenomaan worden de Dicotyledonen overheerschend. Hun soorten behooren tot de levende geslachten, als populier, vijg, berk, eik en beuk.

Fauna. Foraminiferen zijn talrijk en nemen een groot aandeel in den opbouw van de Urgoonkalken en van het krijt. De sponzen zijn echte facies-fossielen.

De kalksponzen groeien in de kustzee, de kiezelsponzen op den modderigen bodem van de diepere zeeën. Van de Coelenteraten zijn de koralen wel talrijk, maar zij hebben geen stratigraphische waarde. Daarentegen vormen de zeeappels zoowel goede faciesals gidsfossielen. Zoo zijn de Spatangidae typische bewoners van den slijkerigen bodem der diepere zee. Van de mossels zijn vooral de dikschalige Pachyodonten van belang. Bekende geslachten zijn: Requienia en Monoploura van de fam. der Chamiden, die in het onder-Krijt van de Mediterrane provincie leefden, en Hippurites, Radiolites van de fam. der Rudisten, die het boven-Krijt karakteriseeren.

Al deze vormen zijn door hun dikke schalen uitstekend geschikt voor hun leven in de branding van de kusten der tropische en subtropische Krijtzeeën. De Ammonieten, evenals de Belemnieten, vormen uitstekende gidsfossielen.

Zoogdieren zijn slechts schaars vertegenwoordigd in enkele kleine, primitieve vormen. Zij zijn vooral bekend uit het boven-Krijt van Westelijk Noord-Amerika (Laramide-lagen). De reptielen daarentegen, hoewel niet meer in die mate als in het Jura, zijn nog talrijk. Zelfs zijn de Ichtyosauria en Plesiosauria beter vertegenwoordigd dan in het Jura. Een merkwaardige groep van uitgestorven reptielen heeft de orde der Lepidosauria geleverd. Het waren tot 20 m groote, langgestrekte vormen, die volkomen aan het zeeleven waren aangepast.

Men kent hen slechts uit het boven-Krijt. Hiertoe behoort de bekende Mosasaurus of Maashagedis (Mosasaurus giganteus), waarvan men in den St. Pietersberg en in de Kunrader kalk talrijke beenderen en ook schedels heeft gevonden. De orde der Dinosauria was vertegenwoordigd in haar onderorden der Theropoda, Sauropoda en Praedentata. Tot de Praedentata behoorden Iguanodon, Stegosaurus, die een huidskelet bezat, bestaande uit groote huidplaten en stekels, en Triceratops, gewapend met een paar groote horens voor op den kop. Deze drie vormen waren planteneters, evenals de geslachten van de Sauropoda, die geweldige afmetingen bereikt hebben: Diplodocus is 17,5 m lang, Atlantosaurus 33 m.

Zij waren gekenmerkt door een zeer langen hals en kleinen schedel. Tot de Theropoda behoorden o.a. Megalosaurus en Tyrannosaurus, landroofdieren, die tot 10 m lengte bereikten.

Delfstoffen. De K. is arm aan winbare delfstoffen. Belangrijk zijn de bauxietvoorkomens van Zuid-Frankrijk, van den N. voet der Pyreneeën tot de uitloopers van de Alpen. Eveneens is de onderste petroleumhoudende horizon van de Hongaarsch-Galicische Karpathen en Bukowina van Cretaceïschen ouderdom.

Lit.: E. Kayser, Lehrbuch der Formationskunde (II 71924); E. Haug, Traité de Géologie (II 1912); M. Gignoux, Géologie stratigraphique; E. Voigt, Die Lithogenese der Flachund Tiefwassersedimenten des jüngeren Oberkreidemeeres. Jahrbuch des Halleschen Verbandes zur Erforschung der Mittel-deutschen Bodenschatze (VIII, nieuwe reeks 1929); E.

Heimans, Uit ons Krijtland (1911); J. H. F. Umbgrove, Bijdrage tot de kennis der Stratigraphie, Tektoniek en Petrographie van het Senoon in Zuid-Limburg (diss., 1925). Oosterbaan

< >