(Duitsch; Slavisch: Krajina), Wandschap ten O. van Triest, grootendeels in het N.W. van Joego-Slavië, voor een kleiner deel in Italië; opp. ca. 10000 km2 met ca. 600000 inw. Het Zuiden van K. wordt gevormd door het Karstplateau, een onvruchtbaar en schaars bevolkt kalksteengebied met onderaardsche rivieren, grotten en poljen (bekkens), waarin de plaatsen Kocevje, Zirknitz, Adelsberg en Idria. In de poljen is landbouw (maïs, tarwe), op de bergen veeteelt (schapen en geiten); de O. rand bezit wouden, bij Idria wordt kwikzilver gevonden.
In het Noorden van K. ligt het Boven-Saudal met omringende Alpenketens (Triglav, 2860 m); de kern van dit gebied bestaat uit het Bekken van Laibach met de gelijknamige rivier en stad. Deze streek is vrij goed bevolkt (75 per km2). Men teelt er maïs, tarwe, vlas, wijn en ooft; de mijnbouw levert lood, zink en bruinkool, en bovendien zijn er veel wouden.De bevolking van K. bestaat bijna geheel uit Slovenen, de Duitschers (vnl. in Kocevje) vormen ca. 5 %; vrijwel allen zijn R. Kath.
Geschiedenis. In den Rom. tijd vormde K. een deel van de prov. Pannonia; ca. 600 werd het door Slovenen veroverd. In de 8e eeuw kwam het aan het Frankenrijk, na de splitsing daarvan bij het Oost-Frankische gebied. Van de 10e tot de 12e eeuw werd het land gekerstend; tevens begon toen de Duitsche kolonisatie. In 1278 geraakte K. in het bezit der Habsburgers, die het op enkele korte onderbrekingen na (o.a. 1809-14) behielden tot 1919, toen de tegenw. staatkundige deeling van K. ontstond.
Hoek.