(puerperium), de onmiddellijk op de bevalling volgende tijd, waarin de vrouw bedrust pleegt te houden. In het k. keeren de geslachtsorganen langzamerhand terug tot verhoudingen, zooals die buiten de zwangerschap aanwezig zijn. Deze verandering vordert ong. zes weken en verloopt onder de vorming van de kraambedafscheiding of lochiën, welke afscheiding vooral de eerste dagen in ruime hoeveelheid naar buiten komt.
Daarnaast moeten de organen van bloedsomloop, spijsvertering e.a. zich aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen. In verband daarmede is het noodig, dat de kraamvrouw den eersten tijd bedrust houdt. De gemiddelde rusttijd in ongestoorde gevallen bedraagt 6-10 dagen.
De kraamvrouw behoort in een ruim vertrek te verblijven, dat voldoende gelucht wordt. De uitwendige geslachtsorganen moeten regelmatig gereinigd en de onderlaag moet vaak verwisseld worden. Het dieet dient uit licht verteerbare spijzen te bestaan en geleidelijk uit meer voedzame bestanddeelen te worden samengesteld.
In elk geval moet in flinke hoeveelheid melk gedronken worden. Vanaf den derden dag moet voor goede ontlasting zorg gedragen worden en zoo noodig het dieet in overeenstemming daarmede gewijzigd; in den regel zijn bovendien laxeermiddelen noodig.Storingen in het k. kunnen ondanks alle maatregelen van behandeling en verpleging voorkomen, maar zijn tegenwoordig veel zeldzamer dan vroeger. Vaak gaan deze storingen met koorts gepaard; zij worden dan onder den naam van kraamvrouwenkoorts samengevat. Zij berusten soms op ontstekingstoestanden aan of rondom de geslachtsorganen (endometritis, parametritis), aan het buikvlies (peritonitis), aan de aderen van den onderbuik en de beenen (trombophlebitis). Een afzonderlijke plaats neemt nog de algemeene infectie zonder plaatselijke aandoening in, die als bloedvergiftiging of sepsis bekend is.
Voor kraamverpleging, zie ➝ Kraamverzorgster.
Castelein.