Zeiltuigage, waarbij aan één mast vijf zeilen worden geheschen. Achter den mast een vierhoekig grootzeil en daarboven tusschen gaffel en mast een drieof vierhoekig gaffeltopzeil. Vóór den mast drie driehoekige zeilen: tusschen den top van den mast en de nok van den boegspriet: de vlieger; tusschen de nok van den boegspriet en den mast: de kluiver; en tusschen voorsteven en mast: de fok.
J. Janssen.