Koraalrif noemt men het natuurlijk bouwwerk, gevormd door het complex van dierlijk en plantaardig leven, dat in hoofdzaak bestaat uit dat der kolonievormende Madreporaria of steenkoralen en kalkwieren (→ Koraaldieren). Vooral de vertakte steenkoralen, als soorten van het geslacht Acropora en Porites, nemen door hun snellen groei en door de mogelijkheid, die het vertakte skelet biedt tot het opvangen van afgebroken koraaldeeltjes, van schelpen van mossels, resten van het skelet der mosdiertjes enz., een groot aandeel in de koraalrifvorming. Koralen groeien in de kustzeeën.
De grootste diepte, tot waar men levend koraal heeft aangetroffen, bedraagt 64 m. Het leven der kalkwieren is tot 150 m diepte mogelijk. Verder eischen de koralen: helder en zout water, een temperatuur niet beneden 20° C, met een schommeling van ten hoogste 6° C.
Daardoor is de groei van de k. beperkt tot de zeeën tusschen de 32°N. en 32°Z.Sinds de onderzoekingen van Darwin onderscheidt men:
1° Franjerif, dat slechts door een smalle lagune van de kust gescheiden is;
2° Barrièrerif, dat door een breede lagune van de kust is gescheiden;
3° Atollen, waarbij het rif een gesloten ring vormt met in het midden een ondiepe lagune. Daar koralen slechts tot een diepte van 64 m kunnen groeien, mag men geen riffen vinden, die een grootere dikte bereiken. Toch is dit wel het geval. Dit verschijnsel, evenals het ontstaan van barrièreriffen en atollen, vindt een aannemelijke verklaring in de theorie van Darwin over de koraalrifvorming.
Volgens Darwin zou eerst een franjerif om een eiland gevormd worden (afb. 1). Door een geleidelijke daling van dit eiland en den zeebodem er om heen, ten opzichte van den zeespiegel, bereikt de basis van het rif een grootere diepte. Tegelijkertijd groeit het rif van boven aan, blijft den zeespiegel bereiken en neemt dus toe in dikte, terwijl de lagune tusschen kust en rif breeder wordt, daar hier geen koraalgroei mogelijk is wegens het troebele water. Het stadium van het barrièrerif is bereikt (afbeelding 2). Gaat de daling van den zeebodem verder, dan kan het eiland in de zee verdwijnen en het rif vormt een ringvormig atol met een lagune in het midden (afb. 3). Tegen de theorie van Darwin zijn wel bezwaren ingebracht, doch in den jongsten tijd heeft de geologie ons met enkele verschijnselen bekend gemaakt, die een verklaring kunnen geven voor de gepostuleerde daling van den zeebodem in de theorie van Darwin. Die verschijnselen zijn:
1° De Glacial control theory van Daly. Deze houdt in, dat een deel van het water der oceanen in den laatsten IJstijd in den vorm van poolijs en gletsjers werd vastgelegd. Het zeeniveau daalde daardoor aanzienlijk. In de tropen kunnen in dezen tijd k. gevormd zijn. Door het smelten van het ijs na den Ijstijd steeg het zeeniveau weer aanzienlijk (in de tropen naar schatting 70 m) en daalde dus de zeebodem t.o.v. den zeespiegel.
2° Plooiing van den zeebodem, waarop zich k. hebben ontwikkeld. Op de ruggen kan men opgeheven riffen vinden, in de troggen barrièreriffen en atollen, daar men hier in een gebied met langzaam dalenden bodem is (Toekang-Besi-eilanden ten Z.O. van den Z.O. arm van Celebes).
3° Isostatische compensatie. Dit verschijnsel verklaart, dat vulkaankegels, die op den bodem van de oceanen gevormd worden uit materiaal, dat uit de diepte van de aarde afkomstig is, door hun eigen zwaarte in den plastischen diepen ondergrond van de aarde wegzinken. Vele riffen schijnen rondom en op den top van dergelijke onderzeesche vulkanen gevormd te zijn.
De koraalrifvormende organismen zetten calciumcarbonaat af in den vorm van aragoniet en bouwen hieruit hun skelet op. Door inwerking van zeewater en andere oorzaken gaat dit over in de andere modificatie van calciumcarbonaat, nl. calciet. Op grootere zeediepte op de buitenhelling der riffen treedt, waarschijnlijk door de inwerking van zeewater, een aanzienlijk gehalte aan magnesium op. Ten slotte gaat de losse koraalkalk over in vast magnesiumhoudende (dolomietische) kalksteen. Oosterbaan