Koraaldieren zijn → bloemdieren, welke een kalk- of hoornskelet vormen ter bescherming der weeke deelen. Men onderscheidt de alleen levende of solitaire koralen van de kolonievormende [→ Kolonie (biol.)]; de laatste zijn het talrijkst en vormen de → koraalriffen en -eilanden. Een koraalrif vormt een rijke levensgemeenschap.
Allerlei → plankton vormt het voornaamste voedsel der poliepen.
Schitterend gekleurde koraalvisschen, slakken, mossels, zeesterren, wormen e.d. leveren tezamen met de bonte kleuren der verschillende k. een zeldzaam schoon schouwspel op.
Naar het aantal der vangarmen en tusschenschotten onderscheidt men:
1° Zesstralige k. (Hexacoralla), zooals de zeepaddenstoel (Fungia), hersenkoralen, boomkoralen, sterkoralen en Antipatharia met hoornig skelet;
2° achtstralige k. (Octocoralla), zooals bloedkoraal, orgelkoralen, de dooderaansduim der Noordzee. Verder zijn er kwalpoliepen met kalkskelet, die sterk op echte k. gelijken (Hydrocorallinae).
In de geologie hebben de k. een belangrijke rol gespeeld, zooals zij thans nog bijdragen tot de aardvorming. → Anthozoa.
Lit. : Handwörterbuch der Naturwissenschaften (V 21934, 1035 vlg.; aldaar verdere lit.). M. Bruna.