Naam, naar het schijnt door de Arabieren verbasterd uit Gr. Aigyptioi, voor de nakomelingen der Christenen van het oude Egypte. Over de K. als volk, vgl. het art. → Egypte sub I D, Bevolking (dl.
IX, kol. 800).Godsdienst en missie.
De nationale Koptische Kerk ontstaat door de breuk met de Kerk van Rome in 451, als de patriarch van Alexandrië, Dioscorus, vervallen in de ketterij van het Monophysitisme en veroordeeld door het Concilie van Chalcedon, zich met zijn kudde afscheidt. In later tijd werd de verwijdering vergroot door de nationale en politieke tegenstelling tusschen de Kopten en de in Egypte wonende Grieken, verachtelijk „Melkieten”, d.i. keizerlijken, genoemd, omdat zij het door keizer Marcianus begunstigde Concilie van Chalcedon aanhingen. De Kopten begroetten blijde de komst van de Arabieren in de 7e eeuw: zij verwachtten van hen de bevrijding van de Grieksche overmacht. Zij werden evenwel teleurgesteld in hun verwachtingen: achteruitzetting en vervolging was hun deel. Innerlijk ging de Kerk door onwetendheid op geloofsgebied en door simonie achteruit. In de 16e eeuw begon de Turksche periode.
Vanuit Rome bleef men belangstelling toonen voor de ongelukkige Koptische Kerk. In de 16e en 17e eeuw deden Jezuïeten en Minderbroeders hereenigingspogingen. Benedictus XIV richtte in 1741 een apost. vicariaat op voor de Kath. Kopten. In de 19e eeuw werden de Christenen van Egypte bevrijd van het Turksche juk: de Kopten profiteerden daarvan om zich binnen het kader hunner traditie te ontwikkelen en te ontplooien. Niettemin waren met de vrijheid ook nadeelen verbonden: o.a. de komst van de over materieele hulpmiddelen beschikkende Protestanten, en innerlijke verdeeldheid.
Het aantal bekeerlingen tot het Katholicisme neemt toe, sinds Leo XIII de Kath. onafhankelijke Koptische Kerk en het patriarchaat van Alexandrië van den Koptischen ritus oprichtte (1899) en bedroeg 15 Jan. 1935: 41 316. De afgescheiden K. staan onder den patriarch van Kairo.
Lit.: Lex. f. Theol. u. Kirche (VI, s.v. Kopten); Dict. Théol. Cath. (X 2, 2251-2306). Sloots.
Liturgie.
Dewijl de Kopten onbeschrijflijk wreed door den Islam onderdrukt zijn, is hun liturgie verstard (vandaar veel waardevol oud materiaal) en verlaagd tot een paria-godsdienst (vandaar veel verval, en bijgeloof). De taal ervan is een doode, het laat-Egyptisch of Koptisch, vnl. in Boharisch dialect. Meer en meer dringt het Arabisch binnen. De liturgie is tevens vermengd met Grieksche tusschenvoegsels. Zij bezit drie → anaphoren: die van den H. Cyrillus (naklank der → Marcusliturgie), die van den H.
Gregorius van Nazianze en die van den H. Basilius. Alleen de eerste is inheemsch, de andere zijn uit het Grieksch vertaald. Door kloosterpractijk is de laatste de meest gangbare geworden. De Kerkelijke getijden missen stramme organisatie. De Kopt. liturgie kent zeven sacramenten.
Opmerkelijk zijn de 36 zalvingen bij het H. Vormsel. Het H. Oliesel is bestemd voor zieken naar het lichaam, voor zielszieken (bedroefden), voor zieken naar het bovennatuurlijk leven (zondaars). De Kopt. liturgie kent vele zegeningen, die van den Nijl en het water op Epiphanie is de voornaamste. De inrichting van het kerkgebouw herinnert aan den Joodschen tempel.
Zie ook → Alexandrijnsche liturgie ; Abessinische liturgie; Kerk (gebouw). Verwilst Lit.: Janin, Les Eglises oriënt, et les rites oriënt. (Parijs); Schermann, Aegypt. Abendmahlslit. des ersten Jahrtaus. (Paderborn); Kopp, Glaube und Sakramente d. kopt. Kirche, in : Oriënt. Christ. (Rome 1932); O’Leary, The daily Office and Theotica of Copt. Church (Londen).
Koptische taal. Bij de invoering van het Christendom in de Nijlvlakte in de 3e eeuw onzer jaartelling is de H. Schrift ook vertaald in het Koptisch. De basis van deze taal wordt gevormd door de aloude Egyptische volkstaal van de streek, die sterk dialectisch geschakeerd was. Het dialect van Alexandrië en omgeving, het zgn. Boheirisch, schijnt daarbij den meesten invloed te hebben gehad; ook later onder het patriarchaat heeft het zijn voorname positie weten te behouden. Een ander belangrijk dialect is dat van Boven-Egypte, en met name van de streek rond Thebe, het Sahidisch.
De naam Koptisch is van Arab. oorsprong en beantwoordt op de eerste lettergreep na aan het Grieksche aiguptos. Het alphabet bestaat uit 24 Grieksche letterteekens, waaraan men er 7 heeft toegevoegd uit het Demotisch (zie → Egypte, dl. IX, kol. 817). De vocalen worden evenals in het Grieksch met een of twee speciale teekens aangegeven. Vanaf de 7e eeuw wordt het Koptisch in zijn ontwikkeling belemmerd door de taal der nieuwe veroveraars van Egypte, het Arabisch. Sinds de 17e eeuw is het uitstervingsproces vrijwel beëindigd en leeft het Koptisch enkel voort als liturgische taal van de verspreide groepen (meestal schismatieke) Christenen. In de laatste jaren zijn echter weer pogingen aangewend door sommige groepen Christenen om het Koptisch als levende taal te herstellen.
De Koptische lit. begint juist als die der Syriërs en Armeniërs met bijbelvertalingen; later volgen liturgische boeken, preeken, heiligenlevens, gebeden etc., meestal in nauwe aansluiting bij Grieksche Kerkvaders, speciaal den II. Joannes Chrysostomus. De profane lit. omvat gnostische en kabbalistische traktaten, medische verhandelingen, lijsten van diernamen enz. Poëzie is er zeer weinig, en pas zeer laat.
Lit.: G. Steindorf, Koptische Grammatik (Berlijn 41930); A. Baumstark, Die Christl. Literaturen des Orients (Leipzig 1911). Wils Koptische kunst.
a) Kopt. bouwkunst is de Oud-Christelijke bouwkunst in Egypte. In de omgeving van Alexandrië (in de zgn. Menas-stad) staat deze onder laat-Romeinschen en Hellenistischen invloed. In Midden- en Opper-Egypte houdt de ontwikkeling verband met de Syrische en Mesopotamische cultuur. Voorbeelden: de kerken van het Roode en van het Witte klooster te Sohag (ca. 440), driebeukige zuilenbasilieken, met klaverbladvormigen presbyterium-plattegrond. Een ander voorbeeld is de kloosterkerk van St. Simeon te Assoean. De kerken in Nubië (bijv. te Aboe Simbel) zijn met de Kopt. bouwkunst verwant. v. Embden
b) Weefsels.
Hieronder verstaat men weefsels, die door de Christen-Egyptenaren vervaardigd zijn. Uit Koptische graven zijn overblijfselen bewaard gebleven, die zich door hun kleuren van de Alexandrijnsche weefsels onderscheiden. De motieven staan (wit of geel) op donkeren groenen, rooden of violetten grond. De voornaamste voortbrengselen zijn stoffen met afgepaste motieven, die bestemd waren om als sierstukken (claven) op linnen tunieken in strepen en ronde of vierkante stukken versneden te worden. De stoffen dragen dikwijls den ingeweven naam (in Grieksche letters) van den wever „Zachariou”. De Zachariusstoffen vertoonen vnl. plantvormen.
De bladeren hebben sterk gekrulde punten. Later ook toepassing van menschen dierfiguren. De teekening in de Kopt. weefsels is gebrekkig. J. Rutten
c) Koptische muziek.
De oudste Koptische kerkmuziek zijn Oud-Sahidische vertalingen van Grieksche kerkelijke gezangen; lange wisselzangen tussclien solisten en koor vormden een groot deel der kerkmuziek; rond het jaar 1000 heeft het kerkelijk volkslied een grooten bloei beleefd. De oudste hss. geven betrekkelijk zelden neumen-notaties; meestal worden de beginwoorden van een bekend lied aangegeven; minder zeldzaam zijn de ek-phonetische notatieteekens. Notatie en muzikaal-metrische vormen schijnen in nauw verband te staan met de vroeg → Byzantijnsche muziek.
Lit.: Egon Wellesz, Aufgaben und Probl. auf dem Gebiete der byzant. und oriënt. Kirchenmusik (Münster 1923). Bruning