Chorepiscopus, een persoon met bisschoppelijke wijding, die in het Oosten in de 3e en 4e eeuw veelvuldig voorkomt als de zelfstandige bestuurder van het landelijke deel van een diocees zonder geheel met den stadsbisschop gelijk te staan. Hun voorrechten werden in de 4e eeuw door verschillende synoden beperkt en verdwenen mettertijd geheel, zoodat in de Grieksche Kerk en ook in verschillende andere riten de k. gelijk staan met onze dekens en geen bisschoppelijke wijding meer hebben. In het Westen komen de k. in de 6e eeuw voor als helpers van hoofden der missie en der pas-opgerichte diocesen, welke laatste soms, gelijk in Engeland, geen bisschoppelijke wijding bezaten.
De k. burgerden zich nu ook in andere diocesen in en kregen een bepaald bestuursdistrict en het recht om de synoden te bezoeken. Maar in de 9e eeuw kwam er bij de bisschoppen verzet op tegen deze personen, die hun mededingers waren geworden. Verschillende synoden maakten bepalingen tegen hen en enkele van de vervalschte rechtsverzamelingen van de 9e eeuw, o.a. de Pseudo-Isidorische decretalen, waren tegen de k. gericht.
Aldus maakten deze plaats voor aartsdiakens, die geen bisschoppelijke wijding, maar wel jurisdictie hadden, of → wijbisschoppen, die wel de wijding, maar geen jurisdictie ontvingen. In verschillende diocesen ging de naam over op andere waardigheden, bijv. in Keulen op den voorzanger, in Utrecht op een der aartsdiakens.Lit.: Lex. f. Theol. u. Kirche; Th. Gotlob, Der abendlandische Chorepiscopat (1928); Zschr. f. Rechtsgesch. der Savigny-stiftung, Kanonistische Abteilung 19 (1930, 708). Post