Koolhydraten of gluciden, een groep belangrijke natuurproducten, waarvan de meeste een samenstelling On (H2O)m bezitten en dus gelijken op verbindingen van koolstof met water. Hiertoe behooren o.a. de verschillende suikersoorten, cellulose en zetmeel.
Men onderscheidt twee hoofdgroepen. Dé eerste omvat diegenen, die zich door hydrolyse niet in eenvoudiger lichamen met dezelfde kenmerkende eigenschappen laten splitsen. Men noemt zemonosacchariden, monosen of osen. De tweede groep (osiden) bestaat uit verbindingen, die in twee of meer k. kunnen uiteenvallen (polysacchariden, polyosen of holosiden), of bij hydrolyse een k. en een andere willekeurige verbinding kunnen geven (heterosiden). Men heeft dus de volgende indeeling:
/ monosen koolhydraten ( (osen)
(gluciden) \ / polyosen (holosiden)
\ osiden ( \ glucosiden (heterosiden)
Al naar gelang de verbinding aldehyd- of ketoneigenschappen hebben, spreekt men van aldosen of ketosen, terwijl het aantal koolstofatomen aangegeven wordt met liet Gr. of Lat. telwoord, gevolgd door de uitgang „ose”, bijv. hexose, nonose, enz. De meest bekende pentosen zijn arabinose, dat uit beetwortelpulp en de hulzen van katoenzaad gewonnen kan worden, en xylose (houtsuiker), dat in abrikozenpitten, hout, stroo en zemelen voorkomt. Tot de hexosen behooren o.a. glucose of druivensuiker, fructose, mannose en galactose, alle producten, die veelvuldig in de natuur voorkomen.
Verder onderscheidt men bi-, tri-. . . en polyosen, indien de suikers uit twee-, drie-. . . of meer monosacchariden opgebouwd zijn. De belangrijkste biosen (biosiden of disacchariden), die bijna uitsluitend uit hexosen bestaan, zijn maltose, melksuiker en rietsuiker. Zetmeel en cellulose zijn hoogere polysacchariden, waarvan de structuur nog niet volledig is opgehelderd. Hoogeveen