Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Koeli

betekenis & definitie

of koelie, in Ned.-Indië en de Eng. bezittingen in Oost-Azië (Eng. cooli) gebruikelijke naam voor arbeiders van gekleurd ras. Hiertoe behooren zoowel de losse werklieden in eigen land als de in vasten dienst zijnde arbeiders op landbouw-, mijnbouw-, en nijverheidsondememingen in eigen land en daarbuiten.

Werd tot voor eenige jaren het werken in loondienst in de Inlandsche dorpsgemeenschap als minderwaardig beschouwd, de steeds verder gaande versnippering van den grond, de hoogere levensstandaard enz. brachten op Java vele landbouwers ertoe, bijverdiensten te zoeken als los arbeider op ondernemingen. Daar de Javaan sterk gehecht is aan den geboortegrond, waren het oorspr. alleen de bezitloozen en zij, die zich in het dorp onmogelijk gemaakt hadden of die door de politie gezocht werden, die genegen waren in loondienst te treden buiten Java, vaak dus niet de beste elementen. De ondernemingen op de buitengewesten wenschten dus waarborgen, dat de aangeworven arbeiders, wier overtocht was betaald en die voorschot op het te verdienen loon hadden ontvangen, ook werk zouden leveren. Anderzijds waren de uit eigen omgeving losgerukte, vaak met valsche voorspiegelingen tot dienstneming overgehaalde, domme koelies geheel aan de macht der werkgevers overgeleverd. Regeling der arbeidsverhoudingen van regeeringswege bleek dan ook noodzakelijk. Reeds in 1819 werd bepaald, dat voor de bestaanbaarheid in rechten van elke overeenkomst tusschen de Inlandsche bevolking en anderen, registratie door den resident ter plaatse, waar het contract moest werken, verplicht was.

Volgens de regeling van 1838 konden overeenkomsten gesloten worden met de oudsten en voornaamsten eener dessa. De eerste Koelie-ordonnantie, waarin behalve de verplichte registratie ook de → poenale sanctie was opgenomen, werd vastgesteld in 1880. Zie verder → Arbeidswetgeving in Ned.-Indië.

Voor de Chineesche koelies, werkzaam in de tin-mijnen, kwam voor Bangka het Chin. arbeidersreglement, Stbl. 1927, nr. 218, in aansluiting op de nieuwe Koelie-ordonnantie van 1931, Stbl. nr. 94, gewijzigd Stbl. 1931 nr. 273 en 1932 nr. 235, en in 1932 een soortgelijk reglement voor Biliton.

Ondanks sterk aandringen der planters is het niet gelukt, de poenale sanctie opgenomen te krijgen in de arbeidswetgeving voor het cultuurgebied in Banjoewangi, res. Besoeki, Oost-Java, waar ten gevolge van de geringe bevolking eveneens werkvolk van buiten het gewest betrokken moet worden. Over de Wervings-ordonnantie zie mede boven-aangehaald art. over → Arbeidswetgeving in Ned.-Indië. Olthof.

Lit.: K. J. Boeyinga, Arbeidswetgeving in Ned.Indië (1923); G. K. Heyting, De koelie-wetgeving voor de Buitengewesten (1925); H. Colijn, Koloniale Vraagstukken van heden en morgen (in Koloniaal Tijdschrift); id., Verslagen van de Arbeidsinspectie in Ned.-Indië (ibid.).

< >