Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Knudsen

betekenis & definitie

1° Jakob, Deensch romanschrijver van antiradicale richting en naturalistische techniek. * 14 Sept. 1858 te Rödding (Jutland), ✝ 21 Jan. 1918 te Birkeröd. Als domineeszoon opgeleid voor de theologie, was hij korten tijd predikant eener vrijreligieuze gemeente, waarvan hij zich afscheidde in 1897. Twee groote invloeden, Grundtvig en Kierkegaard, werkten op hem in en verklaren veel van de ethisch-godsdienstige probleemstelling in de meeste zijner werken.

K.’s verhouding tot de moderne wereld is anti-democratisch en anti-liberaal: het levensprobleem bij uitstek is voor hem de persoonlijke positie van het individu tegenover de supra-individueele werkelijkheden: God, het ras, het historisch verleden, het objectieve geweten. Baur.Voorn. werken: Cromwells Datter (drama, 1891); Et Gensyn (1898); Kristelige Foredrag (1893); Den gamle Praest (1899); Goering-Afklaring (1902); Sind (1903); For Livets Skyld (1905); Inger (1906); Fremskridt (1907); Varulven (1908); Loerer Urup (1909); To Slaegter (1910); Rodfaestet (1911); Angst (1912); Mod (1914); En Ungdom (1913); Jyder (1915’17).

Lit.: C. Roos (1918); H. Bergtrup (1918).

2° Martin Hans Christian, Deensch natuurkundige. * 15 Febr. 1871 te Fyn, sinds 1912 prof. te Kopenhagen. Hij onderzocht vooral strooming van gassen bij lagen druk, o.a. vond hij het thermomoleculair drukverschil en construeerde hij een manometer voor lage drukken. Hij werkte ook op het gebied van de meteorologie.
J.v.Santen.

< >