In strikten zin: man of vrouw, die uit ascetische motieven en om van de wereld afgezonderd met God vereenigd te leven, zich terugtrekt in een kluis, d. i. een kunstmatig opgetrokken, sober en eng verblijf, of een natuurlijke spelonk, grot enz. Soms geheel in de eenzaamheid, soms in of bij een bevolkingscentrum. Zulke k. hebben ook buiten het Christendom altijd bestaan, doch zijn vooral in de Kath.
Kerk steeds talrijk geweest. In ruimeren zin worden ook → anachoreten en → eremieten (die zich tot hetzelfde doel in de woestijn terugtrokken) k. genoemd. Dit geheel afgezonderde leven bracht voor niet zeer standvastige karakters groote gevaren mee.
Vandaar is er in de Kerk steeds een sterk streven geweest om de k. (die als zoodanig geen kloosterlingen waren) in een gemeenschappelijk verband samen te brengen, waarbij dan nochtans het afgezonderde leven zoo veel mogelijk bleef onderhouden (→ coenobieten. die echte kloosterlingen zijn). De H. → Pachomius (4e e.) heeft dit het eerst met de woestijnbewoners gedaan; later werden de kloosterorden der → Camaldulenzen en → Kartuizers (11e e.) op grondslag van het kluizenaarsleven gesticht. De Augustijner Eremieten (→ Augustijnen), uit de samensmelting van een aantal kluizenaarsorden in de 13e e. ontstaan, hebben echter het kluizenaarsleven tegen het gewone gemeenschappelijke kloosterleven verwisseld.
Tot op onze dagen zijn ook geheel afzonderlijk levende k. blijven bestaan.De strengste vorm van kluizenaarsleven in de M. E. was de „inmuring”, waarbij onder kerkelijke plechtigheid de k. zich in een kluis (gewoonlijk bij klooster of kerk) liet insluiten. De bisschop verzegelde de deur of bewaarde er den sleutel van; soms werd de k. ook werkelijk ingemetseld. Een kleine opening werd vrij gelaten voor het noodzakelijke verkeer met de buitenwereld. Van deze zgn. inclusen of reclusen is de vrome dichteres zuster → Bertken van Utrecht een bekend voorbeeld. Vgl. → Kloosterling.
Lit.: Gougaud, Ermites et Reelus (1928); The Cath. Encyclop. (VII, s. v. Hermits); Lex. f. Theol. u. Kirche (s.v. Inklusen); MoU, Kerkgesch. van Ned. (2 dln. 1864 vlg., zie register). Gorris.