Begrip en wezen.
De k. is een vaste gemeenschappelijke levenswijze, waarin de geloovigen door de → geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede zich verplichten om behalve de geboden, die iedereen binden, ook de → evangelische raden te onderhouden. Een vaste levenswijze, omdat bestendigheid behoort tot het wezen van iederen staat, dus ook van den kloosterstaat. Deze levenswijze moet door het wettig kerkelijk gezag worden goedgekeurd; de Kerk beoordeelt, of een bepaalde levenswijze overeenkomstig de evangelische volmaaktheid is. Heeft de Kerk een religieuze gemeenschap goedgekeurd, dan zijn de geloften ook openbare geloften; de aflegging ervan is essentieel en wordt religieuze professie genoemd. De geloften, die plechtig of eenvoudig kunnen zijn, worden ófwel voor altijd afgelegd, ófwel voor een bepaalden tijd; de tijdelijke geloften moeten worden hernieuwd, als de tijd verstreken is. De kerkelijke tucht eischt ook een gemeenschappelijke levenswijze, wat minstens insluit een gemeenschappelijken regel en een gemeenschappelijken overste.
Verplichtingen. Door het onderhouden der evangelische raden streven de kloosterlingen naar de evangelische volmaaktheid, d.w.z. naar de volmaaktheid der Liefde Gods, die, zooals St. Paulus zegt, de band der volmaaktheid is. Zij zijn verplicht naar die volmaaktheid te streven door het onderhouden der geloften en het naleven der regels en constituties als de voor hen aangewezen middelen ter bereiking van dat verheven doel. Onder regels en constituties worden hier verstaan de bijz. wetten en voorschriften, door het kerkelijk gezag goedgekeurd of door het gezag in de kloostergemeenschap zelf verplichtend gesteld. De bindkracht der regels en constituties is niet steeds dezelfde. Behalve bij enkele religieuze orden verplichten zij op zich zelf niet onder zonde.
Maar overtreedt een kloosterling een regel, die reeds krachtens de geloften, de geboden Gods, de geboden der Kerk of de plichten van staat bindend is, dan zondigt hij. Eveneens, wanneer hij regels, die van disciplinairen aard zijn, om een minder goed motief overtreedt. Regels, die tot hoogere volmaaktheid aansporen, worden alleen overtreden, wanneer de kloosterling doorloopend zoo gezind is, dat hij die regels verwaarloost.
Voordeelen. De k. is een veilige staat, omdat de kloosterlingen door hun geloften en regels de meest krachtdadige middelen bezitten om tot de volmaaktheid te geraken; en ook een verheven staat, omdat de kloosterling zich geheel en al toewijdt aan den dienst van God en zich als een brandoffer aan God wegschenkt. Canon 487 van het Kerkel. Wetboek zegt dan ook uitdrukkelijk, dat de k. door iedereen in eere moet worden gehouden. Dit geldt niet alleen van de innerlijke waarde van den k., maar ook omdat zij, die dezen staat beleven, zoowel voor de Kerk als voor de geheele menschheid een zegen zijn. Immers het gebed, de boetedoeningen en deugden der kloosterlingen trekken Gods genade af over de wereld en door hun apostolische werken van geestelijke en lichamelijke barmhartigheid bewijzen de kloosterlingen op elk gebied onschatbare diensten. Zie verder → Kloosterling; Kloosterwezen.
Lit.: St. Thomas, Summa Theol. (II II q. 186); J. Creusen S.J., Het Kloosterleven (1931); M. Heimbucher, Die Orden und Congregationen der kath. Kirche (2 dln. 31933). P. Heymeijer