1° Friedrich Maximilian von, Duitsch tooneelschrijver uit den → Sturm-und-Drang. * 17 Febr. 1752 te Frankfort a. d. M., ✝ 9 Maart 1831 te Dorpat. Zijn drama Der Wirrwarr, later tot Sturm und Drang omgedoopt (1775), gaf den naam aan de aldus geheeten beweging.
K.’s eerste productie is gekenmerkt door de heftigheid van gemoedsbewegingen, het bandeloos individualisme van het genie en een vorm, waarvan de grillige brokkeligheid aan het → expressionisme doet denken. Met zijn lateren socialen opgang (K. bracht het tot generaal in Rusland) werd ook zijn werk (wijsgeerige romans en sociaalcritisch tooneel) makker en meer conservatief.Voorn. werken: Otto (1775); Das leidende Weib (1775); Die Zwillinge (1776); Fausts Leben, Taten und Höllenfahrt (1791); Der Weltmann und der Dichter (1798).
Uitg.: Stuttgart 1842 (12 dln.).
Keuze: d. K. Freye (3 dln. 1911).
Lit.: E. Schmidt, Lenz u. K. (1878); M. Rieger, F. M. K. (3 dln. 1880-’96); W.
Kurz, K.’s Sturm und Drang (1913); F. A. Wyncken, Rousseau’s Einflusz auf K. (1912); E. Volhard, K.’s philosophische Romane (1930). Baur.
2° Max, Duitsch schilder, beeldhouwer en graphisch kunstenaar. * 18 Febr. 1857 te Leipzig, ✝ 5 Juli 1920 te Grossjena bij Naumburg. Leerling van Gussow te Karlsruhe en Berlijn; studeert eenige jaren te Parijs en te Rome, vestigt zich in 1892 te Leipzig. K. is een buitengewoon veelzijdig artist, wiens werken doordrongen zijn van een sterk literair-symbolisch element. Alle technieken en materialen heeft K. gebruikt om zijn ingewikkelde gedachten uit te drukken. Wat den vorm betreft, blijft K. ’s kunst een vereeniging van Naturalisme en Klassicisme, waarlijk modern is hij niet. Zijn oeuvre is zeer uitgebreid en bevat verschillende cyclussen van etsen, waarvan „Vom Tode” (1889) het hoogtepunt is. K. heeft groote decoratieve schilderijen gemaakt (gedeeltelijk thans in musea te Berlijn, Hamburg) en vele schilderijen (Oordeel van Paris, mus. Weenen; Piëta, mus. Dresden). Beroemd zijn ook K.’s beeldhouwwerken, waarvan verschillende Duitsche componisten verheerlijken (Beethoven 1902, mus. Leipzig; Brahmsdenkmal, Hamburg). Korevaar-Hesseling.
Lit.: Julius Vogel (1926); Künstlermon. Knackfuss.