is het gezamenlijke van de meteorologische verschijnselen, die den gemiddelden toestand der atmosfeer op een plaats van de aardoppervlakte kenmerken (Hann). Het is het gemiddelde samenspel van verscheidene klimaatelementen, dat de gezondheid en werkzaamheid der menschen en het leven der dieren en planten beïnvloedt. De klimaatelementen zijn hoofdzakelijk: de luchttemperatuur, de atmosferische neerslag en, in mindere mate, de luchtvochtigheid, de bewolking, de waterverdamping, de winden, de luchtdruk, de zonneschijn, de licht- en warmtestraling, de actinische straling, de luchtelectriciteit, de luchtionisatie, de luchtverontreiniging door stof en rook, de grondtemperatuur.
Een klimatologische tafel bevat hoofdzakelijk, voor de maanden en voor het jaar, de gemiddelden, de frequenties, de uitersten en de anomalieën der klimaatelementen. Die statistische gegevens worden graphisch door middel van diagrammen voorgesteld. De klimatologische kaarten, soms in een klimatologischen atlas samengevoegd, geven de geographische verdeeling van de klimaatelementen weer door middel van isoplethen, inz. van isothermen, isohyeten en isonephen (➝ Iso-).
Het k. van een plaats wordt hoofdzakelijk geregeld door de geographische breedte, de verdeeling van land en water, de heerschende windstelsels, de zeestroomen, het reliëf der aardoppervlakte, de gebouwen, de vegetatie. De met de breedtegraden toenemende schuinte der zonnestralen veroorzaakt drie thermische klimaattypen, die in vijf luchtstreken in den vorm van klimatologische ➝ aardgordels of zônen over de aardoppervlakte verspreid zijn:
1° het warm klimaat in de tropische luchtstreek, ong. tusschen de keerkringen gelegen;
2° het gematigd klimaat in de Noordelijke en Zuidelijke gematigde luchtstreken, ong. tusschen keerkring en poolcirkel;
3° het koud klimaat in de Noordelijke en Zuidelijke polaire luchtstreken, ong. tusschen poolcirkel en pool. De verdeeling van van land en water geeft een land- en een zeeklimaat bij elk thermisch klimaattype. Het landklimaat (continentaal of vastelandsklimaat), dat in het algemeen over de centrale en Oostelijke gedeelten der vastelanden (ook over de W. kusten der subtropische continenten) heerscht, is door weinig neerslag, geringe luchtvochtigheid en groote dagelijksche en jaarlijksche temperatuursschommelingen gekenmerkt (zie fig.).
Het zeeklimaat (maritiem k., oceaan-, eilandenklimaat), dat over de oceanen en de eilanden, en in het algemeen over de Westelijke gedeelten der vastelanden heerscht, is door veel neerslag, groote luchtvochtigheid en een betrekkelijk gelijkmatigen temperatuurgang gekenmerkt. De plaatselijke windstelsels, o.a. de landen zeewinden, de bergen dalwinden, de föhn, kunnen merkelijk een klimaattype wijzigen; de → moesson doet het moessonklim a a t over uitgestrekte deelen der aarde, nl. over den Indischen Oceaan en Z. Azië, ontstaan. De zeestroomen beïnvloeden het k. van groote gewesten, bijv. de Golfstroom het k. van W. Europa. Een betrekkelijk kleine verhevenheid veroorzaakt een klimaatanomalie; de groote hoogten hebben een bijzonder klimaattype: het → hoogteklimaat.
Steden en wouden doen resp. het stads en het woudklimaat ontstaan. Zie ook → Klimaatsveranderingen.