Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kleurstoffen

betekenis & definitie

zijn verbindingen, die in staat zijn licht van bepaalde golflengte uit het zichtbare deel van het spectrum te absorbeeren en daardoor de kleur van het overblijvende deel aannemen. Deze eigenschap vertoonen zij vooral, indien zij, zooals op vezels, fijn verdeeld zijn.

A) Synthetische organische kleurstoffen, welke meestal met den naam teerkleurstoffen of ➝ anilinekleurstoffen worden aangeduid, vormen een groote groep van stoffen, die uit de distillatieproducten van de steenkolenteer, dus benzol, toluol, phenol, naphthaline, anthraceen enz., gewonnen kunnen worden. Hiertoe ondergaan zij vsch. chemische bewerkingen, zooals nitreering met nitreerzuur, een mengsel van salpeterzuur en zwavelzuur, chloreering, sulfureering met geconcentreerd zwavelzuur, en oxydatie door smelten met loog, waarbij resp. een nitrogroep (NO2), een chlooratoom (Cl), een sulfongroep (SO3H) en een hydroxylgroep (OH) worden ingevoerd. Op deze wijze ontstaat een groot aantal tusschenproducten, die de eigenlijke grondstoffen voor de talrijke kleurstoffen vormen.

Men moet onderscheid maken tusschen een gekleurde verbinding en een kleurstof. De eerste kunnen zich op zich zelf niet aan de vezels van weefsels hechten en er hoogstens met een hulpmiddel aan vastgehecht worden, zonder dat zij de vezels door en door kunnen kleuren. De laatste zijn ook gekleurd en hebben bovendien de eigenschap, om allerlei vezels wel door en door te kleuren. Deze eigenschap wordt door bepaalde atoomgroepeeringen te voorschijn geroepen. De reeds in 1876 door Witt opgestelde theorie geeft aan, dat een k. allereerst een kleurgevende of chromophore groep moet bevatten. Deze chromophoren, zooals de nitrogroep NO2, carbonylgroep CO, azogroep, —N=N—, bevatten alle een dubbele binding, en vormen verbonden aan een aromatische groep (bijv. een benzolkern) een chromogeen.

Verder moet in een k. ook nog een zoutvormende of auxochrome groep (OH, NH2) aanwezig zijn. Substituenten, die de absorptie verschuiven van ultraviolet naar het zichtbare spectrum, noemt men bathochroom, tegenovergesteld werkende hypsochroom.

De nomenclatuur der k. is zeer verward. Men vindt denzelfden naam voor verschillende k., en omgekeerd wordt eenzelfde stof door verschillende fabrieken geheel verschillend genoemd. Bovendien is het gebruikelijk verschillende letters achter de namen te zetten, die ook weer verschillende beteekenis hebben en op de samenstelling, de chemische eigenschappen, de kleurintensiteit en het gebruik voor diverse textielvezels betrekking kunnen hebben.

Volgens hun technisch gebruik kunnen de k. als volgt geclassificeerd worden:

1° Kuipkleurstoffen, bij ➝ indigo beschreven.
2° Zwavelkleurstoffen of sulferkleurstoffen, die door de inwerking van zwavel of natriumsulfide bij hoogere temperatuur op aromatische aminen en phenolen verkregen worden. Voor het verven worden zij in natriumsulfide opgelost, terwijl de vezel daarna door oxydatie aan de lucht wordt gekleurd. De structuur van deze verbindingen is in de meeste gevallen nog onbekend. Zij nemen door haar groote kleurechtheid een belangrijke plaats in.
3° Substantieve of zoutkleurstoffen (omdat zij worden gebruikt in baden met keukenzout, glauberzout, soda, enz.). Deze groep bestaat uit die, welke den plantaardigen vezel direct zonder beitsen in een neutraal of alkalisch bad kunnen verven, terwijl zij dierlijke vezels ook direct verven.
4° Zure kleurstoffen (wolkleurstoffen), kleuren dierlijke vezels in zure baden, maar zijn voor katoen ongeschikt.
5° Basische kleurstoffen, verven dierlijke vezels direct in neutrale of zwavelzure baden en plantaardige vezelstoffen met behulp van tannine.
6° Diazoteerings- of koppelingskleurstoffen, worden door speciale chemische diazoteerings- en koppelingsreacties op den vezel ontwikkeld (nitroanilinekleurstoffen).
7° Oxydatiekleurstoffen, die door oxydatie op den vezel ontwikkeld worden en waarvan anilinezwart de voornaamste is.
8° Beitskleurstoffen, die den vezel niet rechtstreeks verven, maar de eigenschap hebben om met bepaalde metaalbeitsen op den vezel verflakken te vormen. Dit zijn in water en in de meeste oplosmiddelen onoplosbare verbindingen, die op minerale substraten, door middel van een chemische reactie of door adsorptie, worden vastgelegd. Als substraat gebruikt men ongekleurde verbindingen van aluminium (porceleinaarde, pijpaarde, aluminiumhydroxyde in verschen toestand), barium, calcium (gips, satijnwit, carbonaat, phosphaat), lood (loodglit, menie, loodwit), zink (lethopone) en ijzer (oker). Verder worden ook infusoriënaarde, magnesia, zetmeel en mengsels van de verschillende stoffen toegepast. ➝ Beitsen.

Industrie Zooals reeds bij ➝ anilinekleurstoffen is aangegeven, moet het begin hiervan in Engeland en Fr. worden gezocht. Zij bereikte haar grooten bloei echter niet in genoemde landen, maar in Duitschland, dat in 1913 ong. 75-90 % van de totale hoeveelheid leverde en ook nagenoeg den geheelen handel in handen had. Na den Wereldoorlog was Duitschland verplicht vsch. patenten en bereidingsmethoden af te geven, zoodat zich nadien ook in andere landen een, aanvankelijk kunstmatig in het leven gehouden, k.-industrie kon ontwikkelen. Tabel in kol. 389 geeft een overzicht van de hoeveelheden in tonnen, die door verschillende landen van 1916 tot 1927 gefabriceerd zijn. In 1927 leverden andere landen in totaal nog 1500 ton af. Na dit jaar is er een min of meer gestabiliseerde toestand ontstaan, zoodat de cijfers voor latere jaren niet aanmerkelijk zullen verschillen.

De na-oorlogsche toestand heeft een fellen concurrentiestrijd in het leven geroepen, welke er toe leidde, dat men tot rationalisatie moest overgaan. Deze is op de eerste plaats gevonden in het vereenigen der tientallen fabrieken tot enkele groote concerns, zooals de Engelsche Imperial Chemical Industries Ltd. in Londen, de Duitsche I. G. Farbenindustrie, de Fransche Etablissements Kuhlmann en de Amerikaansche E. J. du Pont de Nemours en Allied Chemical and Dye Corporation. Door chemisch research-werk werden de fabricatie-methoden verbeterd, terwijl het aantal kleurstoffen daalde van 6000 tot 2000, omdat van vele de omzet te gering was en zij door andere vervangen konden worden.

B) Natuurlijke kleurstoffen worden steeds meer door de synthetische verdrongen. De voornaamste zijn wel: blauwhout of campêchehout, afkomstig van de haematoxylon campechianum, welke boom op vele plaatsen voorkomt; orseille, dat vooral in Frankrijk uit een boommos gewonnen wordt; cochenille, een roode kleurstof uit een Mexicaansche schildluis; quercetron; curcuma uit den curcumawortel; orlean uit de anattozaden; roodhout, enz.

Lit.: Rübencamp, in Ullmann’s Enzykl. der technischen Chemie (V 1930); G. Schultz, Die Chemie des Steinkohlenteers, mit bes. Berücksichtigung der künstl. organischen Farbstoffe (41926). Hoogeveen.

< >