Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kleinhandel

betekenis & definitie

of detailhandel. De k. beslaat dien tak van den handel, die rechtstreeks contact heeft met den consument. Het is dan ook de taak van den k. om alle verbruiksgoederen tegen zoo weinig mogelijk kosten in het bereik te brengen van den consument, en de voorraadsvorming en het daaraan verbonden risico, zij het ook op betrekkelijk kleine schaal, op zich te nemen.

Tevens dient de k. door zijn regelmatig contact met den consument de hooger gelegen instanties en in elk geval de industrie inlichtingen te verstrekken over de behoeften van de consumenten.Kende men vroeger in den reizenden koopman den voornaamsten kleinhandelaar, tegenwoordig heeft de gezeten handel zijn plaats zelfs op het platteland grootendeels verdrongen. In den gezeten k. zijn allerlei vormen ontstaan, waarvan de voornaamste zijn de warenhuizen, filiaalbedrijven, verzendhuizen, coöperaties en de zelfstandige klein-winkelbedrijven. Vooral de warenhuizen en coöperaties hebben de zelfstandige winkels ernstige concurrentie aangedaan, omdat zij voor den klant het voordeel bieden, dat deze alles op één plaats kan krijgen en omdat de prijzen soms lager zijn. De kosten zijn in de groot-winkelbedrijven per eenheid-product meestal lager dan in het zelfstandige winkelbedrijf en wel om verschillende redenen, waarvan enkele hier genoemd worden. Zoo biedt het groote bedrijf een locale concentratie en vermindering der ruimtekosten wegens den bouw in hoogte en diepte. Het geeft een systematische arbeidsverdeling; inkoop, verkoop, reclame, administratie, expeditie, calculatie, opleiding, sociale verzorging, statistiek enz. zijn in verschillende handen en kunnen zoodoende door de beste krachten worden beoefend.

Het verkoop-personeel kan naar behoefte verdeeld worden over de verschillende verkoop-afdeelingen. Met lokartikelen kan men den indruk wekken van goedkoop te zijn. Door het kapitaal te verdeelen over verschillende goederen kan met een relatief kleiner kapitaal een voorraad worden gefinancierd, terwijl de omzetsnelheid aanzienlijk is op te voeren door geforceerde afschrijvingen en soortgelijke middelen. Het voordeel van het kleinwinkelbedrijf ligt in den persoonlijken factor, de bediening, die vooral voor kwaliteitsgoederen van waarde is. Het kleinbedrijf kan beter voldoen aan de leuze „the customer is the king”.

Ondanks de felle critiek, die op de grootbedrijven wordt gegeven, waardoor men den indruk wekt, dat de winkels nauwelijks meer bestaan, blijkt uit de gegevens, die ten dienste staan, dat ong. 80 % van den totalen omzet in den k. in handen is van het kleinwinkelbedrijf. De warenhuizen beslaan nog geen 5 %. De coöperatieve verbruiksvereenigingen en de filiaalbedrijven elk ong. 4 %. De straathandel ruim 7 %. Wel zijn de grootbedrijven een ernstige concurrent op bepaalde plaatsen en voor bepaalde artikelen. Anderzijds hebben zij de kleinbedrijven, die juist in den k. veelal sterk verouderd waren, tot nieuwe activiteit geprikkeld. In sommige landen is dan ook al een herovering van de winkels op het warenhuis te constateeren.

In Nederland verkeert de detailhandel in moeilijke omstandigheden, door de te groote capaciteit. Vele juist ondeskundigen hebben zich met eenig kapitaal van producent of groothandelaar in den k. begeven, een normaal verschijnsel in tijden van depressie. Bovendien hebben de kleinhandelsprijzen vaak niet voldoende kunnen meegaan met de groothandelsprijzen, ingevolge de vaste kosten en het constant blijven der loonen. Het is juist de zelfstandige middenstand, die hierdoor in financieele moeilijkheden is geraakt en veelal met verlies moet werken. Het is begrijpelijk, dat om sociale, economische en moreele motieven een bescherming van den zelfstandigen winkelier in vele kringen wordt aanbevolen.

Zie ook ➝ Kleinindustrie.

de Quay.

In België. Het ontstaan en de snelle bloei der groote warenhuizen met „eenheidsprijzen” heeft de vraag van de bescherming van het klein-winkelbedrijf opnieuw op zeer acute wijze gesteld, alhoewel de publieke opinie voor deze idee niet gunstig gestemd blijkt. Aan het klein-winkelbedrijf wordt nl. het verwijt gericht, dat gedurende de jongste crisis een onvoldoende aanpassing der prijzen aan de dalende beweging der groothandelsprijzen is geschied. Jammer genoeg bestaan er geen statistieken nopens het belang van het klein-winkelbedrijf in den totalen omzet in den kleinhandel. Alhoewel dit in België ook op minstens 80 % kan geraamd worden, moet toch aangestipt worden, dat het aandeel der groote warenhuizen en coöperatieve verbruiksvereenigingen met den dag stijgende is.

J. Cardijn.

< >