In het algemeen verstaat men hieronder de richting in kunst en letteren, die zich vooral inspireert op de werken van de → Antieke kunst, en hierin het ideaal van schoonheid ziet.
A) Wat in het bijzonder de letterkunde betreft is het K. de leer van hen, die meenen, dat de onveranderlijke normen van literaire schoonheid in de Grieksch-Romeinsche letterkunde zijn gevonden en vastgelegd. Vooral in den tijd van het vroeg-Humanisme vond het K. in de letterkunde veel aanhangers (→ Klassieke philologie en letteren).
De hernieuwde belangstelling voor de Klassieke (nu vooral Grieksche) Oudheid, die begint in de tweede helft van de 18e eeuw, bracht ook een opleving van het K., het zgn. neo-Klassicisme. Het is vooral Duitschland, dat in deze periode de leiding heeft: Goethe, Schiller, Lessing, Herder, Winckelmann, e.a.
Naast dit hernieuwde, meer aesthetische K. ontstond echter, ook in Duitschland, een meer objectiefcritische beschouwing van de Klassieke Oudheid. De grondleggers van deze laatste richting, die spoedig de overhand kreeg, zijn Friedrich August Wolf, Gottfried Hermann en Karl Lachmann.
Na ruim een eeuw onbetwist de leiding gehad te hebben, is tegen deze specifiek Duitsche en specifiek rationalistische richting een reactie ingetreden, die sinds het begin der 20e eeuw meer en meer van zich doet spreken (o.a. Drerup). De voorstanders van deze richting ijveren voor een meer aesthetische interpretatie van de Klassieken. Zonder de verdiensten van de rationalistische interpreten te ontkennen, willen ze terug naar het standpunt van de oudere Humanisten en Klassicisten van de 18e eeuw, die niet op de eerste plaats vroegen hoe de gedichten van Homerus zijn ontstaan, maar Homerus wisten te „lezen” en te genieten. → Klassieke philologie en letteren. Nuyens
B) In de beeldende kunst is K., in het algemeen gesproken, een herhaaldelijk voorkomende richting of opvatting in de schilderen beeldhouwkunst, waarbij de kunstenaar de idealen der Klassieke kunst tot de zijne maakt, d.w.z. die van de Grieksche kunst uit de Klassieke periode (ong. 5e en 4e eeuw) of van de Romeinsche kunst voor zoover deze op haar is geïnspireerd en der Italiaansche kunst uit het begin van de 16e eeuw. Deze Klassieke kunst wordt gekenmerkt door harmonie, veroorzaakt doordat alle elementen welke een kunstwerk kan bezitten, in gelijke mate aanwezig zijn. Vorm en inhoud, visueele en geestelijke elementen zijn in de Klassieke kunst gelijkwaardig: voor de detaiileering der vormen interesseert de Klassiek voelende kunstenaar zich even sterk als voor hun samenhang; voor het typische evenzeer als voor het meer algemeene. Op deze wijze ontstaat een kunst, die de vertolking is van een ideëele wereld, maar waar toch de realiteit en de studie der natuur aan ten grondslag ligt. De Klassieke kunst zoekt naar het algemeen schoone, naar harmonische proporties, naar de volmaakte menschelijke gestalte enz. De Klassicistische kunstenaars inspireeren zich op deze Klassieke kunst; het gevaar ligt voor de hand dat zij, niet gedragen door een in hen levend gevoel voor harmonie, meenen, dat men slechts dezelfde verhoudingen of de op de Klassieke principes berustende composities behoefde toe te passen om Klassieke kunstwerken te maken. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke opvatting, waarbij men de kunst aan vaste normen bindt, aan de aesthetische waarde niet steeds ten goede komt. Veel Klassicistische kunst is dan ook koud en onpersoonlijk. Leeft in den Klassicistischen kunstenaar echter wel waarlijk talent en een waarachtig gevoel voor harmonie, dan ontstaan Klassicistische werken van een veel beter gehalte. Er komt dan tevens een persoonlijk element in tot uiting en daaraan is het toe te schrijven, dat er onderscheid te zien is bijv. tusschen Klassicistische kunst uit de 18e en het begin van de 19e eeuw. Het Klassicisme heeft gedurende de Barok beteekenis gehad als reactie op de bewegelijke, schilderachtige vormen van deze kunstperiode. De academies zijn dan het bolwerk van het Klassicisme. Onder invloed van Winckelmann en graaf Caylus wint het Klassicisme in de tweede helft van de 18e eeuw aan kracht, totdat het aan den aanvang van de 19e eeuw de leidende rol speelt in de kunst van Europa; om na ca. 1820 een voortdurenden strijd te voeren met de picturale opvattingen, die gedurende de 19e eeuw steeds meer om den voorrang dingen. In de 20e eeuw vraagt het Klassicisme wederom van tijd tot tijd de aandacht (o.a. in bepaalde werken van Picasso). In het algemeen kan men verwachten, dat in elke periode van excessen de kunst neiging zal vertoonen terug te keeren tot een zeker evenwicht, waardoor zij zich tot de Klassieke kunst aangetrokken zal voelen en een Klassicistisch karaktertal dragen. Korevaar-Hesseling
In de bouwkunst verstaat men onder K. meer speciaal de richting, welke in Italië opkomt, einde 18e, begin 19e eeuw, als reactie tegen het Barok en welke in het bijzonder in Frankrijk tot hooge ontwikkeling komt (Louis XVI-en Empirestijl). Het wil teruggaan naar de rechtlijnige teekening en symmetrie onder navolging van de vormen van de Klassieke Oudheid. Het Klassicisme gaat terug op → Palladio; typische vertegenwoordigers: in Frankrijk Percier, Fontaine, Gabriel (Panthéon te Parijs), in Engeland Jones en Wren, in Nederland Van → Kampen en Vingbooms, in Duitschland Knobelsdorff, Schinkel en Weinbrenner.
Lit.: C. Gurlitt, Gesch. des Barockstils, des Rokoko und des Klassizismus (Stuttgart 1887-’89). v. Embden