(phonol.) Deze naam wordt slechts gebruikt voor vier bepaalde groepen van parallelle klankwetten, die betrekking hebben op het consonantensysteem (in het Oergermaansch, het Hoogduitsch, het Armeensch en het Deensch).
De Germaansche klankverschuiving, een reeks ingrijpende veranderingen, die de Indogermaan sche ploffers in het Oergermaansch ondergingen, vormt het hoofdkenmerk van het Oergermaansch. Zij heet ook de eerste k. in tegenstelling met de Hoogduitsche. Drie phasen:
1° Indogerm. p, t, k y Oergerm. f, th, ch;
2° Indogerm. bh, dh, Gh → Oergerm. b, d, G;
3° b, d, G → p, t, k.
Alle drie de phasen vallen reeds vóór de overlevering van Germ. namen bij Klassieke schrijvers. In het Finsch zijn er Germ. leenwoorden van vóór de klankverschuiving.
De Hoogduitsche of tweede Duitsche k., evenals de Germaansche ontdekt door Grimm, valt tusschen de 5e en 7e eeuw na Chr.
1° de Germ. tenues worden in anlaut, inlaut na consonanten en in geminatie tot affrikaten, in inlaut en auslaut na klinkers tot spiranten;
2° d ) t; g → k alleen in geminatie;
3° th y d.
Deze k. splitst de Germ. dialecten in een Noordelijke, waar zij niet, en een Zuidelijke helft, waar zij wel heeft plaats gehad, met als grenslijn de Benratherlinie.
De Armeensche k. toont (alléén onder alle Indogerm. talen) een merkwaardige overeenkomst met de Germ. k. Afgezien van enkele afwijkingen, geldt:
1° Indogerm. p, t, k vielen in Armeensch en Germaansch samen met ph, th, kh;
2° Indogerm. bh, dh, Gh worden in Arm. en Germ. b, d, G;
3° Indogerm. b, d, G worden in beide talen p, t, k;
4° Indogerm. p, t, k werden in het Arm. zachte geaspireerde explosieven(th, kh;*ph werd h in anlaut en v intervocalisch); zij werden in het Germ. via ph th, kh ) f, th, ch.
De oorzaak van deze twee k. moet niet gezocht worden in gemeenschappelijke Indogerm.. afkomst. Het Arm. en het Germ. hebben haar immers pas na hun onderlinge scheiding meegemaakt. Een, hoewel niet afdoend, bewijs hiervoor is, dat er verschillende leenwoorden uit naburige talen in het Germ. en het Arm. deze k. nog hebben meegemaakt. Trouwens beide k. treden niet op als resten van zeer oude phonetische veranderingen, waarvan alleen nog het effect zichtbaar is, maar hun tendenties werken nu nog volop door in dezelfde richting (vgl. de Hoogduitsche k., de Duitsche geaspireerde uitspraak der p, t en k, enz.). Meillet meent, dat de Arm. k. aan den invloed van een Georgisch substraat te danken is. Mochten wij in het Germ. ook iets dergelijks aannemen, dan is volgens J. van Ginneken de verdere spirantiseering in het Germ. als een soort vocaliseering op te vatten.
Lit.: A. Meillet, Les dialectes indo-européens (z1922); Braun, Die Urbevölkerung Europas und die Herkunft der Germanen (1922); Russer, De Germ. k. (1931; beredeneerde bibliographie) ; J. v. Ginneken, Principes de linguistique psychologique (1907); M. Schönfeld, Histor. Gramm. v. h. Ned. (31932). Weijnen