De phonologie beschouwt (→ Klankleer) niet zoozeer de afzonderlijke klanken der taal, maar hun onderlinge verhouding in het klanksysteem van elke taal. De functie der taalklanken is toch louter differentieel; men moet ze van elkaar en van alle andere geluiden onderscheiden. Dat is noodig, maar ook genoeg voor de leden van een taalgemeenschap om elkanders woorden te verstaan, die immers uit een willekeurig rijtje klanken zijn opgebouwd en in de kinderjaren worden aangeleerd.
Zoo’n taalklank met zijn differentieele functie incluis is natuurlijk een psychologisch complex en heet met een nieuwen naam: phoneem. De wetenschap die zich met de systemen der phonemen bezig houdt, heet phonologie. Deze systemen van differentieele taalklanken volgen nu in hun opbouw en hun ombouw bepaalde wetten.
Meestal ontwikkelen zich correlatieve paren, waarvan beide leden iets gemeenschappelijks hebben, maar één der leden er nog een positief klankattribuut bij heeft. Zoo bijv. p en b, beide labiale ploffers, maar b bovendien met stembandtrilling. Verder ontwikkelen zich disjunctieve tritsen-reeksen, bijv. naar de graden der mondopening: open klinkers : halfopen klinkers : gesloten klinkers en sonanten m, n, l, r : glijders : ploffers.
Hieruit ontwikkelen zich rechthoeken driehoeksystemen, waarin elke klank zijn bepaalde plaats heeft. Van huis uit is de natuur geneigd om alle plaatsen van zoo’n systeem te bezetten. Valt nu in het historische taalleven één phoneem met een ander phoneem samen, dan komen er open plaatsen in het systeem, die om vulling vragen, en dat geeft aanleiding tot therapeutische klankovergangen, evenals men al wist, dat als in het taalleven twee eensilbige woorden samenvallen, de distinctieve behoeften der taal onmiddellijk door Gilliéron’s therapeutische techniek voor een der beide woorden een nieuw uitvindt.
Hierdoor is een heele nieuwe orde in de taalgeschiedenis ontdekt.De fout der phonologie echter is, dat zij nu alleen haar nieuw-ontdekte systemen wil erkennen, en geen oog heeft voor de systemen, die de met het ras verschillende articulatie-bases prefereeren. Men noemt, om dit onderscheid scherp te stellen, de phonologische klanksystemen nu het best: ideologische systemen, en de articulatie-basis-systemen: anthropologische systemen.
Deze laatste zijn van heel anderen aard en berusten op den differentieelen bouw der spreekorganen. Zoo zijn er labiale sprekers, wier articulatie-basis alle klanken naar vóór in den mond en de lippen trekt, bijv. in de meeste Negertalen; en laryngale sprekers, wier articulatie-basis alle klanken naar achter in den mond de keel in trekt, bijv. in onze taal met de g en h. Het praeslavische ras prefereert verder correlatieve paren van gemouilleerde en gelabiovelariseerde medeklinkers. De Brahmanen in Indië prefereeren nog sterker dan de Engelschen de articulatie midden in den mond en maken dus van de e en de o een a.
Pas uit de samenwerking dier beide soorten van klanksystemen is nu de taalgeschiedenis te verklaren.
Lit.: Travaux du cercle linguistique do Prague (4 dln. Praag 1929-’31); Jac. van Ginneken, De ontwikkelingsgeschiedenis van de systemen der menschelijke taalklanken (Kon. Akad. v. Wetensch. Amsterdam. Jac. v. Ginneken