Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Klankleer

betekenis & definitie

De k. is een onderdeel der taalwetenschap, dat zich bezighoudt met de klanken der taal te bestudeeren. Men noemt dat gewoonlijk; phonetiek. Sinds 1880 werd de beoefening ervan algemeen.

Eerst hielp men zich met de gewoon constateerende phonetiek. Weldra echter kwam abbé Rousselot, die met zijn instrumenten de phonetiek introduceerde in het physiologisch laboratorium. De historische phonetiek, die de overgangen van den eenen klank in den anderen in verschillende genealogisch verwante talen nagaat, was reeds in 1860 vooral door toedoen van Schleicher een onderdeel der vergelijkende taalwetenschap geworden, maar pas na 1880 werd dit een bijna exacte wetenschap onder invloed van Leskien, Ed.

Sievers en Karl Brugmann, die de Ausnahmslosigkeit der klankovergangen ontdekten. Ook de neurologen hadden ondertusschen het Centrum van Broca en het Centrum van Wernicke ontdekt door de constateering dat bij hersenverwondingen of gezwellen in den linkerslaap de patiënten niet meer in staat waren de taalklanken te spreken of te onderscheiden. Dit noemt men de aphasie-leer, die het begin vormde der psychologische phonetiek, die door Wundt verder werd uitgebreid.

Van 1880 dateert ook het spreekonderwijs en de behandeling van stotteraars en andere spraakgebreken. Toen begon men ook de ontwikkelingsleer op de menschelijke taalklanken toe te passen: men studeerde de kindertaal, eerst de babbelperiode, daarna het nazeggen, en het successievelijk aanleeren van eensilbige en meersilbige woorden en de moeilijker medeklinkers of medeklinkergroepen.

Men vergeleek de klanken der onbeschaafde volken en ontdekte bijv. bij de Boschjesmannen en Hottentotten de zgn.

Schnalze, clicks of zuigklanken, die een primitieve klankensoort zijn. Toen ontstond ook de biologie der spraakklanken. Men had nl. gemerkt dat niet slechts de doofstomheid, maar ook verschillende spraakgebreken (bijv. het sigmatisme) in bepaalde families erfelijk waren, en dat de Joden bijv. een vaste afwijking in hun uitspraak der meest verschillende talen vertoonen.

Ook de historische phonetiek begon te constateeren, dat bij vele volken op bepaalde tijden, bij vele individuen tegelijkertijd zich een neiging vertoont om bepaalde klanken in één bepaalde richting te veranderen, bijv. de velare medeklinkers te palataliseeren, of de mediae in tenues, de tenues in aspiratae, en de aspiratae in affricatae te doen overgaan. Meillet en ondergeteekende begonnen ongeveer terzelfder tijd te begrijpen, dat de phonetische taalrevoluties gewoonlijk aan de erfelijkheid der articulatiebasis van de overwonnen volken zijn toe te schrijven, die nu in de taal van het overwinnende volk, waarin zij zijn opgenomen, hun eigen articulatietendenzen gaan volgen, en zoodoende het heele klanksysteem der overwinnaarstaal naar de articulatiebasis der overwonnenen weten te wijzigen. In verband hiermee ontwikkelt zich nu ook reeds een jonge anthropologische phonetiek, die de verschillende gehemeltevormen en de tandenplaatsingen, en de lip- en kinformaties, en de larynxholte met haar afwijkingen bij de verschillende volken nagaat.

Zoo kwam de phonetiek ook in verband met de erfelijke lachen huilmimiek, en de vergelijkende ethnische mimiek der beschaafde en onbeschaafde volken. De accentleer van klinkers en medeklinkers bracht de phonetiek verder in verband met de musicologie.

Het kinderlied en het arbeidslied werden toen vergelijkenderwijze onderzocht.

Ten slotte begon men sinds de Saussure in te zien, dat men tot dusverre de klanken der talen te veel als afzonderlijke eenheden had opgevat. Vooral de phonologie van prins Troebetzkoy begon toen vooral op hun ouderlingen samenhang te letten, en legde den grondslag voor de vergelijkende studie der → klanksystemen. Zoodoende heeft in ong. 50 jaar de eene wetenschap der phonetiek zich tot ong. 15 verschillende phonetische wetenschappen ontwikkeld.

Dit werd vooral duidelijk, toen in 1933 te Amsterdam onder Ned. leiding, het eerste Internationaal Congres voor de Phonetische wetenschappen werd gehouden.Lit.: E. Sievers, Grundzüge der Phonetik (Leipzig 1905); P. J. Rousselot, Principes de Phonétique expérimentale (2 dln. Parijs 1897-1901); Jac. van Ginneken, Principes de linguistique psyehologique (Parijs-Leipzig-Amsterdam 1907); Ant. Meillet, La méthode comparative en linguistique historique(Oslo 1925); Jac. van Ginneken, Die Erblichkeit der Lautgesetze, Indogerm.

Forschungen (dl. 45, 1); Jac. van Ginneken, De oorzaken der taalveranderingen (31930); Proceedings of the International Congress of Phonetic Sciences. Archives Néerlandaises de Phonétique expérimentale (dl. 8-9,1933). De Proceedings van het 2nd Congress of Phonetic Sciences (Londen 1935) zullen weldra verschijnen. Jac. v. Ginneken

< >