Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kinderarbeid

betekenis & definitie

1° In Ned. is deze thans geregeld in de Arbeidswet van 1919. De eerste wettelijke bepalingen hieromtrent waren gegeven in de:

Kinderwet van Houten. Nadat in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw steeds meer in kringen van intellectueelen (geestelijken, schrijvers, grootwerkgevers enz.) aandacht was gewijd aan den ernstigen misstand van bedrijfsarbeid van het zeer jonge kind, kwam dit vraagstuk omstreeks 1870 in de Tweede Kamer. In het Voorloopig Verslag op hfst. V der Staatsbegrooting van 1870 vraagt de Kamer, of de minister een gevolg wil verbinden aan de conclusies van het verslag van de slecht en traag werkende Commissie-de Vries Robbé van 1863, die een onderzoek moest instellen naar den toestand der hier te lande in fabrieken arbeidende kinderen. De regeering antwoordt: „De openbare meening omtrent eerstbedoeld verslag moet echter nog gevormd worden en zal zich ongetwijfeld bij ons volk doen kennen. Daaruit zal de regeering leering trekken voor wat haar te doen staat”. Het lukt den jongeren liberaal van die dagen, mr.

S. van Houten, niet, den oud geworden minister Thorbecke voor een Kinderwet aan zijn zijde te krijgen. In 1871 geeft Thorbecke deze suggestie: Wanneer een lid der Kamer aandringt op wettelijke regeling van eenig onderwerp en zegt, dat hij alle gevolgen daarvan heeft berekend, dan is zijn taak eer zelf het initiatief te nemen, dan een minister, die nog aarzelt, tot het nemen van het initiatief aan te moedigen. In 1873 laat van Houten deze suggestie op zich inwerken en op 23 Febr. 1873 dient hij, kamerlid, zijn initiatief-ontwerp bij de Staten-Generaal in.

In dit ontwerp-van Houten domineeren drie gedachten:

1° Het moet verboden zijn kinderen beneden 12 jaar in dienst te hebben of te houden (art. 1);
2° Er moet een overgangsbepaling zijn en dus (art. 2) zijn burgemeester en wethouders bevoegd, onder vsch. beperkende bepalingen, vergunning te verleenen om jongens van 10 tot 12 jaar in fabrieken ten arbeid te stellen;
3e De op deze wijze van arbeid vrij gestelde kinderen moeten de school bezoeken (afd. II).

Bij de debatten over het ontwerp neemt de liberaal mr. D. J. baron Mackay van Ophemert als bemiddelaar de leiding. Hij wist gedaan te krijgen:

1° Dat de overgangsbepaling voor de industrie verviel;
2° Dat de afd. II (leerplicht) verviel, die voor de juist met den strijd voor de bijz. school begonnen Katholieken en Anti-revolutionnairen een onoverkomelijk beletsel was;
3° Dat de arbeid van kinderen beneden 12 jaar voor huiselijke diensten en veldarbeid toegelaten werd.

Toen de wet in het Staatsblad verscheen, luidde art. 2: „Het verbod van art. 1 is niet toepasselijk op huishoudelijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid”. Van Houten aanvaardde deze ernstige besnoeiingen op zijn voorstel om de hoofdzaak te redden. Het was eigenlijk zijn voorstel niet meer, maar slechts op deze wijze werd bereikt, dat het ontwerp in beide Kamers met weinig tegenstand werd aangenomen. Met de Kinderwet van Houten 1874, Stbl. 130, was de arbeidswetgeving, zij het ook op zeer bescheiden wijze, in Nederland begonnen. Veraart Over de latere ontwikkeling der wetgeving hieromtrent, zie → Arbeidswetgeving (sub 2°).

Lit.: prof. mr. C. W. de Vries, Gegevens omtrent den kinderarbeid in Ned. volgens de enquêtes van 1841 en 1860, in Econ. Hist. Jb. (VIII); Jac. van Waning, Wet van den 19en Sopt. 1874, Stbl. 130, houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarlozing van kinderen, met inl., aant. en bijl. (1888).

2° België.

De eerste tusschenkomst van overheidswege inzake k. dagteekent van 3 Jan. 1813; de wet van 15 Dec. 1889 is de fundamenteele wet, waarin echter meerdere wijzigingen werden aangebracht. Het K.B. van 28 Febr. 1919 heeft de vsch. wijzigingen en de nog van kracht zijnde beschikkingen van de wet van 1889 gecoördineerd: sommige art. werden nogmaals gewijzigd door de wet van 14 Juni 1921 op den achturen-arbeid.

Toepassingsgebied. Deze bepalingen gelden voor al de ondernemingen, aan de achturenwet onderworpen, voor alle ondernemingen, geclassificeerd als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk, en voor de ondernemingen van vervoer te water. Zoowel private als openbare ondernemingen vallen onder de wet; ook de inrichtingen van techn. onderwijs, indien zij handels- of nijverheidsbewerkingen doen met lucratief doel. Ook de kinderen, verbonden door een leercontract, worden beschermd. Daarenboven kan het toepassingsgebied van de wet door een K.B. worden uitgebreid.

Vallen niet onder de bepalingen der wet: thuisarbeid, de landbouwondernemingen, het familiale werkhuis.

Beschermde personen

a) Kinderen onder 14 jaar mogen geen arbeid verrichten. Uitgezonderd zijn de technische scholen, waarvan de organisatie is goedgekeurd en waarvan de werking door de overheid wordt gecontroleerd.
b) De mannelijke jeugd van 14 tot 16 jaar en de vrouwelijke van 14 tot 21 jaar; voor deze kinderen is den Koning opgedragen, de noodige beschermingsmaatregelen te nemen, steunende op de zwaarte van den arbeid of op het ongezond of het gevaarlijk karakter ervan. Zoo kan hij den arbeid in bepaalde ondernemingen verbieden, of alleen voor een bepaald aantal uren of dagen, of alleen onder zekere voorwaarden toelaten.
c) Mannelijke jeugd tot 18 jaar, vrouwen zonder onderscheid van leeftijd: verbod van nachtarbeid, d.w.z. arbeid voor rekening van een onderneming gepresteerd tusschen 10 uur ’s avonds en 6 uur ’s morgens. De nachtrust moet een minimum van elf achter

eenvolgende uren bedragen. De uitzonderingen op het verbod van nachtarbeid worden bij K.B. geregeld.

Strafmaatregelen. De wet straft degenen, die de verbodsbepalingen door de wet voorzien overtreden; degenen, die het toezicht door de wet ingesteld beletten; degenen, die de controlemaatregelen niet eerbiedigen; de ouders of voogden, die hun kind of pupil arbeid lieten of deden verrichten in strijd met de bepalingen van de wet.

Statistieken. Hier volgen de officieele cijfers betreffende den k. in België; zij laten toe een vergelijking te maken tusschen de gegevens verstrekt door de handels- en nijverheidstelling van 31 Oct. 1926.

Leeftijdsgroepen Mannen Vrouwen Van 14 tot 16 jaar Van 16 tot 18 jaar Van 18 tot 21 jaar 31.369 22.307

43.374 28.447
66.884 40.025

Van 21 jaar en ouder 816.687 127.805 Lit.: F. Van Goethem, Beginselen van Soc. wetgeving (1936, 258-265); H. Velge, Elém. de Droit Industr. Beige (I Brussel). Kuypers.

< >