Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kieuwen

betekenis & definitie

(Branchiae), de ademhalingsorganen bij de waterdieren. In tegenstelling met de ademhalingsorganen der landdieren, waar deze instulpingen zijn van de huid (tracheeën) of van den darm (longen) naar binnen, zijn de k. uitstulpingen naar buiten. Bij de visschen ontstaan de k. in het vlak achter de mondholte gelegen darmgedeelte, den kopdarm.

Hierin worden aan weerszijden naar buiten gerichte, spleetvormige uitstulpingen, de inwendige kieuwopeningen, aangelegd, die in verbinding treden met groefvormige inzinkingen (uitwendige kieuwopeningen) van het lichaamsoppervlak. Bij doorbraak ontstaan spleetvormige openingen, de kieuwspleten, die een verbinding vormen van den kopdarm met de buitenwereld. Op de zijwanden der kieuwspleten worden een aantal naar buiten gerichte, in een rij boven elkander liggende plooien gevormd, de kieuwplaatjes, die de eigenlijke k. samenstellen.

Elke k. bestaat uit twee rijen plaatjes, afkomstig van de aan elkander grenzende zijwanden van twee opeenvolgende kieuwspleten. Bij kraakbeenvisschen blijft tusschen deze twee rijen een scheidingswand bestaan, die echter bij de beenvisschen verdwijnt, zoodat hier de kieuwplaatjes vrij buitenwaarts uitsteken, alleen aan hun basis samenhangende. De kieuwplaatjes van de eene rij alterneeren met die van de andere.

Zoowel bij kraakbeenvisschen als bij beenvisschen worden de k. aan de basis gesteund door de kieuwbogen. Dit zijn boogvormig gerangschikte skeletstukken van kraakbeen (kraakbeenvisschen) of van been (beenvisschen), die van de buikzijde naar de rugzijde verloopen en om den darm achter elkaar gelegen ringen vormen, doordat de bogen van de eene zijde verbonden zijn met die van de andere, aan de buikzijde door een gemeenschappelijk verbindingsstuk, copula, aan de rugzijde door de wervelzuil, waarop zij steun zoeken.

Elke boog bestaat uit vier skeletstukken.

Het aantal bogen bedraagt aan weerszijden bij kraakbeenvisschen 6-7, bij beenvisschen hoogstens vijf. Tusschen de opeenvolgende bogen bevinden zich de kieuwspleten. Hiervan worden de inwendige openingen bedekt door papilvormige uitgroeiingen van den rand, die daar een zeef vormen, de kieuwzeef, die verhindert, dat vaste deeltjes in aanraking kunnen komen met de teere kieuwplaatjes.

Bij kraakbeenvisschen openen de kieuwspleten afzonderlijk naar buiten, bij beenvisschen komen zij uit in een gemeenschappelijke kieuwholte, welke wordt gevormd door het kieuwdeksel, dat hier de kieuwen bedekt. Het kieuwdeksel is een door beenstukken gesteunde huidplooi, welke van den voor den voorsten kieuwboog gelegen tongboog naar achteren uitgroeit. Achter de k. rust het kieuwdeksel met een weeken huidzoom op het lichaam.

Wordt deze zoom bij optillen van het deksel losgemaakt, dan ontstaat er een spleetvormige opening, de kieuwdekselspleet, waarlangs het ademhalingswater uit de kieuwholte naar buiten kan stroomen.Ongeveer denzelfden bouw als bij de beenvisschen bezitten de k. bij de amphibiën tijdens hun larvaal stadium. Bij lagere waterdieren zijn de k. meestal uitstulpingen der huid, die veelal, zooals bij hoogere kreeften en vele weekdieren, voor oppervlaktevergrooting veervormig zijn vertakt en gewoonlijk in bepaalde holten, kieuwholten, liggen opgeborgen. Bij wormen hangen zij vrij in het water ai. → Ademhaling; Ademhalingsbewegingen; Ademhalingsorganen; Kieuwarteriën; Kieuwvenen. Willems

< >