Kerkgang noemt men de liturgische zegening eener Christelijke moeder, die na haar bevalling om God te danken ter kerke komt (Rit. Rom. VII, c. 3).
Door deze (niet verplichte) plechtigheid, die het eerst in Duitschland voorkomt (11e eeuw), speelt meer de tempelgang zelf van Maria, de Moeder des Heeren, heen (Lc. 2.22-24) dan het zuiveringsvoorschrift der Oude Wet, niet meer van kracht, waaraan Maria zich onderwierp (Lev. 12). Aan de deur besprenkelt de priester de moeder (en haar kind), een kaars in de hand houdend, met wijwater, bidt psalm 23, en leidt haar, aan zijn stool, naar het altaar, waar hij over haar (en haar kind) Gods zegen ter eeuwige zaligheid, door Maria’s voorspraak, afsmeekt, en haar dan nogmaals met wijwater besprenkelt.Lit.: Franz, Die kirchl. Benedikt. im M. A. (II Freiburg.) Vermist