Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kerkelijk goed

betekenis & definitie

Alle roerende en onroerende goederen, lichamelijke en onlichamelijke zaken, die in eigendom toebehooren aan een of anderen kerkelijken rechtspersoon (H. Stoel, bisdom, parochie, klooster enz.). Onder dit begrip valt dus niet het privé-vermogen der geestelijken en strikt genomen ook niet de goederen, die geheel of gedeeltelijk voor een goed doel bestemd zijn, doch niet het eigendom zijn van een kerkelijken rechtspersoon.

Als zichtbare, uit menschen bestaande gemeenschap heeft de Kerk tijdelijke goederen noodig voor de uitoefening van den eeredienst, voor het onderhoud der geestelijken en ter bereiking van de vele andere, haar eigen doeleinden. De Kerk heeft daarom van nature, krachtens haar stichting, het recht om vrij en onafhankelijk van den Staat eigendommen te verwerven, te beheeren en te besteden. Zij kan daarom op dezelfde wijzen eigendom verkrijgen, als ieder andere natuurlijke of rechtspersoon en bezit het recht, voor zoover de inkomsten der eigen bezittingen niet toereikend zijn, van de geloovigen bijdragen te vragen, zelfs gebiedend te verlangen voor kerkelijke doeleinden (→ Kerkelijke belastingen; Iura stolae).

Tegenwoordig geeft de Kerk echter verre de voorkeur aan vrijwillige bijdragen (C.I.C. can. 1186, 2°; can. 1297 en can. 1355,1°).Het beheer van k. g. staat onder toezicht van den H. Stoel en als regel ook van den diocesanen bisschop, aan wien jaarlijks rekening en verantwoording moet worden afgelegd. De beheerders worden, indien niet van rechtswege of door den schenker of erflater aangewezen, door den bisschop benoemd en kunnen ook leeken zijn (→ Kerkbestuur).

Overeenkomsten betreffende k. g. zijn ook voor de Kerk niet rechtsgeldig, wanneer daarbij de formaliteiten, die door het Burgerlijk Recht van het betreffende land zijn voorgeschreven, niet zijn onderhouden. Iedere vervreemding, bijv. verkoop of ruil, van k. g. of bezwaring met hypotheek of servituut is bovendien nog aan bepaalde kerkrechtelijke voorschriften gebonden; o.a. is voor de rechtsgeldigheid der overeenkomst vereischt de voorafgaande goedkeuring der kerkelijke overheid (C.I.C. can. 1495-1543).

Lit.: Pistocchi, De bonis Ecclesiae temporalibus (Turijn 1932); Vromant, De bonis Ecclesiae temporalibus (Leuven 21934). W. Mulder

< >