Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kemp (persoon)

betekenis & definitie

1° Barbara, Duitsch zangeres (dramatische sopraan). * 1886 te Cochem. Sedert 1914 te Berlijn aan de Staatsopera; gedurende het seizoen 1923-’24 aan de Metropolitan Opera; te Bayreuth in de Fest-Spiele trad zij o.a. als Senta (Flieg. Holl.) en Kundry (Parsifal) op.

Lit.: Oscar Bie, B.K. (1922).

2° Mathias, letterkundige, broeder van 3°.
31 Dec. 1890 te Maastricht. Publicist en uitgever. Hij debuteerde in 1916 en publiceerde daarna in meerdere Ned. tijdschriften en couranten. Schreef enkele romans, doch verwierf vooral bekendheid door zijn poëzie, die van goede soort, tegelijkertijd van oorspronkelijke en uitzonderlijke hoedanigheid is. Over het algemeen beeld- en klankrijk, schijnt zij soms te cerebraal en misschien niet altijd, ook in haar vormen, sterk genoeg om haar zware gedachten te dragen.

Werken. Poëzie: Het wijnroode Uur (1916); Naar den Uchtend (1917); De vreemde Vogel (1919); Ravijnen (herdruk van de drie vorige bundels 1922); De zeven Broeders (1921); Stroomversnellingen (1924); Doortocht (1935). Proza: Zeven Boomen opgezet (1918); Een verwarde Liefde (1921); De bonte Storm (1929); Sterren, Musschen en Ratels (1929); Vallende Vogels (1934). Tooneel: De groote Drijver (drama, 1927). — Lit.: Frans Erens, in De nieuwe Gids (L 1935); F. van Oldenburg Ermke, in Roeping (XIV 1935-’36). Vermeeren.

3° Pierre, letterkundige, broeder van 2°. * 1 Dec. 1886 te Maastricht. Administratief mijnbeambte. De dichter, die ook schildert, werd in 1915 door pater van Well S. J. in de letterkunde ingeleid, waarin hij vanaf zijn debuut een bijzondere plaats inneemt. Hoewel hij ook proza schreef, o.a. enkele sprookjes, is vooral zijn poëzie bekend. Hij is een bescheiden, ingetogen, innig zanger, die het Limburgsche landschap kent en liefheeft. Schrijver van zeer zuivere klein-gedichtjes, die door hun sterk persoonlijken vorm wonderlijk bekoren.

Werken. Poëzie: Het wondere Lied (1915); De Bruid der onbekende Zee (1916); Carmina matrimonialia (1928); Stabielen en Passanten (1934). Proza: Zuster Beatrijs (1920); Limburgs Sagenboek (1925); Het Paradijs der Kinderen; De verdwenen Vallei (sprookjes, 1926).

Lit.: Van Oldenburg Ermke, in Boekenschouw XXVIII 1934-’35); Anthonie Donker, in De Stem XIV 1934). Vermeeren.

4° Pieter Hendrik van der, Ned. koloniaal ambtenaar. * 20 Mei 1845 te Naarden, † 17 Mrt. 1921 te Den Haag. Als ambtenaar bij het Binnenl. Bestuur in Ned.-Indië gekomen, wordt hij later leeraar aan het bekende gymnasium Willem III te Batavia, daarna secretaris van het dept. van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, en 1889 directeur van dat dept. Zijn voornaamste werken betreffen eerst staatsrecht en onderwijs, na zijn pensionneering de gesch. van Ned.-Indië van 1814 tot 1825. Olthof.

< >