Oostenrijksch componist; * 1739 te Weenen, ✝ 1799 te Neuhof (Bohemen). In 1761 violist aan het hof orkest in Weenen, 1765 kapelmeester van den bisschop van Groszwardein, in 1770 van den vorst-bisschop van Breslau.
Zijn werken kenmerken zich door veel talent en een vlotte, natuurlijke schrijfwijze; ongetwijfeld behoort hij mede tot de grondleggers van de Duitsche comische opera. Gedurende zijn leven geraakten zijn opera’s op den achtergrond door het succes van zijn tijdgenooten Haydn en Mozart.Werken: o.a. oratoria: Esther; Isaak; Hiob. Operetten : o.a. Doktor und Apotheker ; Rotkappchen. Missen, cantates, 100 symphonieën, divertimenti, 12 orkest-symphonieën naar Ovidius’ Metamorphosen, viool-, klavier e.a. concerten, strijkkwartetten, enz.
Lit.: D. v. D. Lebensbeschreibung; J. F. Arnold, K. v. D. (1810); C. Krebs, Dittersdorfiana; Karl Holl,
D.’s opern (1913); G. Rigler, Die Kammermusik D.’s (1927). Piscaer
Dittographie [< Gr. dittos = dubbel, graphè = (ge)schrift], een in de tekstoverlevering voorkomende schrijffout, die hierin bestaat, dat een letter, woord, wending of passus verkeerdelijk tweemaal gezet wordt.