Keizer van Duitschland. * 14 Mei 1316 te Praag, als zoon van den Boheemschen koning Jan en kleinzoon van keizer Hendrik VII, ✝ 29 Nov. 1378 aldaar. Hij bracht een groot deel van zijn jeugd aan het Fransche hof door onder leiding van Pierre Roger, den lateren paus Clemens VI. Zijn leven lang bleef hij de vriend der geestelijkheid, wijl deze al haar invloed had aangewend om zijn keuze tot keizer te begunstigen (11 Juli 1346).
Vandaar de bijnaam „Pfaffenkönig”. Hij wist mede door den vroegen dood van zijn tegencandidaat Günther von Schwarzburg (f 1349) alle oppositie te overwinnen en trok in 1354 naar Rome, om zich daar door den paus te laten kronen. Hij vaardigde in 1356 de → Gouden Bul uit, waardoor de verkiezing der Duitsche keizers voorgoed geregeld werd.
Zijn regeering was een zegen voor Bohemen. Tot den tijdelijken terugkeer van den paus naar Rome zal zijn bezoek aan Avignon (1365) het zijne hebben bijgedragen. In het Westersche Schisma steunde K. den wettigen paus.
Zijn vredelievende regeering bevorderde den bloei van handel en nijverheid, van kunst, wetenschap en godsdienst. Dit blijkt uit den bouw van het paleis op den Hradcanyheuvel, den dom en den burcht Karlstein in Praag, de stichting van de universiteit (1348, weldra 6 a 7000 studenten) en het aartsbisdom van Praag.
Nog bij zijn leven wist hij de keuze van zijn oudsten zoon Wenzel tot zijn opvolger als Roomsch-koning te bewerken, maar de verdeeling van zijn erflanden onder zijn zonen hield de kiem in voor verbrokkeling.
Wachters Lit.: Fontes rerum Germanicarum (uitg. door J. F. Böhmer, Leipzig 1885), waarin een zelfbiographie tot 1346 (Vita Caroli IV, dl.
I) ; E. Werunsky, Geschichte Kaiser Karls IV und seiner Zeit (Innsbruck 1880-’92, tot 1368). Zie verder : Hist.
Générale, onder leiding van L. Halphen en Ph.Sagnac (VII Parijs 1931, noot blz.78 en 81).