Botanisch.
K. is een zaadvezel, afkomstig van de vruchten van den → kapokboom, Celotropes gigantea, Bombax ceiba = ceiba pentandra = Eriodendron anfractuosum, behoorende tot de familie der Bombacaceae. De snelgroeiende boom bereikt een hoogte van 50 m. De herkomst is vermoedelijk tropisch Amerika.Cultuur. De kapokboom eischt een tropisch klimaat met niet te veel neerslag en een duidelijk geprononceerden drogen moesson. De meest geschikte grondsoort acht Bley doorlatend vulkanisch materiaal of poreuzen aangeslibden grond. De meeste k. wordt gewonnen van onregelmatige bevolkingsaanplantingen, maar daarnaast wordt hij ook verbouwd op Europ. plantages. Men kweekt de k. bij voorkeur uit zaad. De boomen eischen weinig onderhoud. Snoeien is overbodig. De vaak optredende woekerplanten (Loranthus pentandrum) moeten echter geregeld worden uitgesneden. De hoornen worden op afstanden van 7 à 8 m van elkaar geplant. Daar ze niet veel schaduw veroorzaken, zijn tusschenculturen als koffie, cacao e.d. mogelijk. Productielanden zijn in hoofdzaak Nederlandsch-Indië, vooral Java, Britsch-Indië, Ceylon en Middel-Amerika. In 1933 bedroeg de export van k. uit Nederlandsch-Indië 22 432 ton of 82% van de wereldproductie.
Op 5-jarigen leeftijd begint de kapokboom vruchten te dragen en men rekent per boom boven den leeftijd van 7 jaren gemiddeld op 600 vruchten. Tusschen bloei en rijping verloopen 3 maanden. De takken worden bij het oogsten met een lange bamboe met houten haak geschud, waarbij vaak onrijpe vruchten afvallen en takken worden beschadigd. Bij hoogere boomen moet men daarin klimmen en de rijpe vruchten plukken of afschudden. Wacht men daarmede te lang, dan springen de vruchten open en gaat de vezel grootendeels verloren. De harde schalen worden met een houten hamer stuk geslagen en het wit-geelachtige kapokpluis er uit genomen.
Aanvankelijk zitten de vezels vast aan den vruchtwand, waarvan zij echter bij rijping loslaten. Het zoo gewonnen kapokpluis bevat ca. 34% k.; de rest zijn pitten en klokhuis. De ongezuiverde k. wordt in de zon gedroogd, waarbij tegelijk een bleeken van den vezel plaats heeft. Het scheiden der zaden van de vezels geschiedt veelal met de hand, waarbij de vezels zooveel mogelijk gespaard worden, of door de k., die op droogvloeren is uitgespreid, met behulp van bamboevorken te bewerken, waarbij de zaden uit de vezelbolletjes vallen. Men gebruikt ook zgn. kapokmolens, bestaande uit een horizontale of verticale as met slagarmen. Bij deze machines geschiedt het aanzuigen van de vezels door een ventilator.
Van gemiddeld 250 vruchten wordt 1 kilogram gezuiverde vezel gewonnen.De gezuiverde kapokvezels worden in balen van 35-40 kg verpakt door middel van een schroefpers, waardoor de veerkracht behouden blijft. Daarentegen wordt in Engelsch-Indië veelal met hydraulische persen gewerkt, waarbij echter door de hooge drukking de kwaliteit zeer lijdt.
Als handelsplaatsen voor k. komen in hoofdzaak Amsterdam en Rotterdam in aanmerking.De bijproducten zijn de zaden, waaruit ong. 25% olie geperst wordt, die vnl. dient als grondstof voor de zeepfabricage. Door de bevolking van N.I. ook als lamp- of bakolie gebruikt. De rest na het uitpersen, de zgn. perskoek, is een goed veevoeder, dat beter door het vee verdragen wordt dan de uit het katoenzaad gewonnen perskoek, daar de zaden beter vrij zijn van vezels. Ook dient de perskoek als meststof. De vrij gekomen houtdeelen van de vruchten worden gebruikt als brandstof. Voor gebruik van het hout, zie → Kapokboom.
Eigenschappen en gebruik.
De vezel heeft een lengte van 8-30 mm en een dikte van 2/100 5/100 mm. Onder den microscoop vertoonen de kapokvezels een eigenaardig beeld; de vezel heeft een geringe wanddikte en een ongewoon breed lumen, is licht doorschijnend en bijna zonder structuur. Kenmerken zijn een mooie zijde-achtige glans, geelbruine kleur en een zeer klein soortelijk gewicht. Kleine vlokjes van het materiaal dwarrelen bij de geringste luchtbeweging in het rond. K. kan in water 25-40 maal het eigen gewicht drijvende houden. Wegens het groote drijfvermogen wordt de k. veel gebruikt voor het opvullen der wanden van reddingsbooten en voor reddingsgordels.
Bovendien heeft k. de eigenschap weer spoedig droog te zijn en blijkt ze, zelfs na verscheidene dagen ondergedompeld te zijn geweest, nog een groot drijfvermogen te hebben.De beste kwaliteiten k. komen uit N.I., speciaal van Java. Om goedkoope k. te kunnen leveren wordt deze dikwijls gemengd, dus vervalscht, met katoen; tegenwoordig ook met kunstzijde en andere goedkoope vezelproducten.
Als uitvloeisel van de Warenwet bestaat in Ned. een Kapokbesluit van 1930, regelend naam en aanduiding van k. en kapokmengsels. Volgens dit Kapokbesluit mag de aanduiding „Javakapok” uitsluitend worden gebezigd voor k., die uit N.I. afkomstig is. Tevens geeft het voorschriften omtrent de methode van onderzoek, niet alleen kwalitatief, zoowel microscopisch als door kleuring met fuchsine-oplossing, maar ook voor de kwantitatieve kapokbepaling is een methode van uitvoering voorgeschreven.Wegens de groote veerkracht wordt k. veel gebruikt voor vulling van matrassen, kussens en meubelen. De kapokvezel is reeds jaren bekend; als spinmateriaal kan ze in het algemeen niet gebruikt worden, niettegenstaande er ruimschoots proeven mede genomen zijn. Er zijn wel garens uit k., met katoen of wol gemengd, gesponnen, die tot weefsels en tot tricots verwerkt werden; deze waren echter zeer onsolied en bros en daarbij veel te duur. Weefsels, zuiver uit k. vervaardigd, hadden geen gebruikswaarde, hoogstens voor decoratieve doeleinden om hun fraaien glans.
De prijs van deze weefsels kwam echter veel te hoog. Het grootste bezwaar bij het spinnen is de gladheid en de geringe trekkracht van de vezel.
Lit.: 6. F. J. Bley, De kapokcultuur op Java, Verslag Vezelcongres in N. I. (I 1911); prof. 6. v. Iterson, in : Onze Koloniale Landbouw (afl.
XII1922); K. Heyne, De nuttige planten van N. I. (II 1927). Handels