Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Kalifaat

betekenis & definitie

(Arab. chilâfa), het ambt, de waardigheid van kalief (Arab. chalîfa = plaatsvervanger). Bij den dood van ➝ Mohammed was omtrent de opvolging niets bepaald noch was er daarover in de Koranische uitspraken iets te vinden, doch door doortastend optreden der eerste gezellen werd Aboe Bekr als plaatsvervanger van den gestorvene erkend.

Hij wees vóór zijn dood Omar als opvolger aan; deze benoemde tien jaar later, doodelijk gewond door een moordaanslag, vijf mannen uit den stam der Koeraisjieten om den nieuwen kalief te kiezen (➝ Islam). Met hun twee opvolgers, Osman en Ali, zijn zij de „op den rechten weg wandelende kaliefen”, wier regeering in de latere opvattingen tot een gouden tijd geïdealiseerd werd.

In de Mohamm. wet werden de voorschriften omtrent het k. vastgesteld overeenkomstig de overleveringen omtrent dezen tijd, nog beïnvloed door den in de godsdienstige kringen, waar het recht gevormd werd, heerschenden afkeer van de Omajjaden-kaliefen. Dezen immers waren, evenals hun opvolgers, de Abbasieden, in den regel louter wereldlijke vorsten, waartegenover de wetgeleerden het geestelijk gezag gingen vertegenwoordigen.

Legden dezen zich ook al practisch bij den historisch gegroeiden toestand neer, dan teekenden ze toch als revanche in de wet den idealen kalief, welke echter steeds theorie is gebleven. Volgens deze bepalingen moet de kalief óf door een aantal vooraanstaande moslims (als Osman) óf door zijn voorganger aangewezen zijn (als Omar), doch de vader mag zijn zoon niet benoemen (tegen het historische erfelijke k.); hij moet zijn uit de Koeraisjieten, Mohammed’s stam (tegen de ➝ Charidzjieten, die iedereen, en de ➝ Sji’a, die alleen afstammelingen van Mohammed verkiesbaar achtten); hij moet heerschersgaven en veldheerstalenten hebben om zijn dubbele taak: het besturen van de moslim-gemeente en het voeren van den heiligen oorlog, tot heel de wereld zich aan den Islam onderworpen heeft, te kunnen vervullen; hij moet, door middel van de hem ten dienste staande wereldlijke macht, zorgen voor het trouw onderhouden van wet en geloofsleer.De practijk was geheel anders (➝ Islam). Na den dood van den laatste der Abbasieden (1543), die zonder eenige macht in Egypte leefden, beschouwden de Turksche Osmanensultans zich als hun opvolgers in het k. en werden vrij algemeen erkend. Als louter titel werd het door allerlei kleinere vorsten, o.a. in Ned.-Indië, aangenomen. In 1922 ontnam de Nationale Vergadering van Ankara (Kemalistisch Turkije) aan den schijnkalief alle tijdelijk gezag; in 1924 verklaarde zij het k. opgeheven. Over een herstel is men in de Islamietische wereld nog niet tot overeenstemming gekomen.

Tegenover een veel verspreid misverstand, waarvan o.a. sultan Abdoelhamid (1876-1908) voor zijn ➝ pan-Islamisme gebruik maakte, zij vastgesteld: de kalief heeft geen geestelijk gezag, is dus niet te vergelijken met den paus. Hij is opvolger van Mohammed als wereldlijk bestuurder der geheele moslim-gemeente en beschermer der wet, niet van Mohammed als profeet. Een niet-Mohamm. heerscher over Mohamm. onderdanen kan hem dus niet erkennen. Lit.: C. Snouck Hurgronje, Verspr. Geschriften (I, II en VI 1923-1927); Lammens, L’Islam (1926).

< >