Eng. schrijver over kunst, economie en sociologie. * 8 Febr. 1819 te Londen, ♰ 20 Jan. 1900 te Brantwood (Lancashire). Zoon van een rijken kunstlievenden Schot.
Tot 1836 thuis opgevoed. Toen naar Oxford. 1840 was een beslissend jaar in zijn leven.
Hij leerde toen Turner kennen en wegens ziekte verbleef hij een tijd in Italië. De jaren 1843-’60 kan men zijn eerste periode noemen.
Dan is hij kunstcriticus.Zijn voornaamste werken zijn: Modern Painters (5 deelen), The Seven Lamps of Architecture; Stones of Venice. Op het eind van deze periode gaan zijn gedachten meer en meer uit naar een mogelijke verbinding van aesthetica en ethiek, zooals blijkt uit zijn Political Economy of Art (1857). Volledig ontwikkelde hij zijn ideeën in Unto this Last (1860), waarmee zijn tweede periode begint. Nu is hij de sociale hervormer, die zijn conservatisme steunt met de kunst. De kunst, die voor R. een uiting beteekende van een innerlijke schoonheid, die de verbeelding van den kunstenaar niet loslaat. Maar hoe kan die schoonheid verwerkelijkt worden, als de sociale toestanden zoo slecht en doodend zijn? In 1869 werd hij prof. in de schoone kunsten te Oxford. Na 1871 publiceerde hij in afleveringen zijn laatste werk Praeterita, een autobiographie.
R. is een talentvol en suggestief, maar niet altijd betrouwbaar criticus. Zijn vroeger onovertroffen, versierd en bloemrijk proza werd onder invloed van Carlyle minder statig, meer individueel en soepel. Hij heeft zeer veel invloed op zijn tijd gehad.
Uitg.: Collingwood, Life and Works (1893); de kortere werken uitg. d. mrs. Meynell, J. A. Hobson, e.a.
Lit.: R. H. Wilenski, J. R. (1935) ; W. H. Dunn, R. and the values of Life (1933). Beek.