Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Johann Ludwig Tieck

betekenis & definitie

Duitsch dichter, roman- en toneelschrijver uit de eerste Romantiek. * 31 Mei 1773 te Berlijn, ✝ 28 April 1853. Kwam vooral in Erlangen en Jena met de leidende Romantiekers in voeling (Wackenroder, de Schlegel’s), sinds 1825 dramaturg bij het Hoftheater te Dresden; in 1841 op koninklijk pensioen te Berlijn. Begonnen met oppervlakkige sensatieen avonturenromans (Strauszfedern, 1795 vlg.; William Lovell, 1795; Der blonde Eckbert, 1796), werd T. door het volkssprookje bekoord, dat hij weldra dramatisch inkleedde (Der gestiefelte Kater, 1797). Middeleeuwsche volksboeken en studie van Calderon openden hem een uitzicht op de historieele romantiek (Die Hevmonskinder, 1796; Die schone Magelone, 1796; Leben und Tod der heiligen Genoveva, 1799), terwijl Engelsche voorbeelden hem tot. den wild-phantastischen roman brachten (Herzensergiessungen eines kunstliebenden Klosterbruders, 1797; Franz Sternbalds Wanderungen, 1798).

Ook als middelaar met de Spaansche (Cervantes, 1799), de Engelsche (Altenglisches Theater, 1811; Shakespeares Vorscliule, 1823 vlg.) en de Middelhoogduitsche letterkunden (Minnelieder, 1803; Lichtensteins Frauendienst 1812; Deutsches Theater, 1817) had T. groote beteekenis. De laatste jaren van zijn leven waren gevuld met litteraircritisch werk (Kritische Schriften, 1848 vlg.) en met het schrijven van een paar geslaagde novellen (Der Aufruhr in den Cevennen, 1826; Der Tod des Dichters, 1834; Des Lebens Ueberflusz, 1839) en van den cultuurhistorischen roman Vittoria Accorombona (1840). Baur.Uitg.: Schriften (28 dln. 1828 vlg.); keuze d. G. Witkowski (4 dln. 1903).

Lit.: R. Köpke, L. T. (1855); H. Hcmmer, Die Anfange T. s. (1910); E. Görte, Der junge T. und die Aufklarung (1926); J. Bertrand, T. et le théktre espagnol (1914); R.

Lieske, L. T. (1933); E. Pfeiffer, Shakespeare’s und T. s. Mörchendramen (1933); H. Bischoff, T. als Dramaturg (1897).

< >