Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Jodocus van Lodenstein

betekenis & definitie

Ned. predikant en schrijver van Prot. ascetische werken. * 16 Febr. 1620 te Delft, ✝ 6 Aug. 1677 te Utrecht. L. behoorde tot de piëtistische richting in de Nederd. Herv.

Kerk. Als kanselredenaar had hij grooten naam, zijn leven was streng ingetogen en ernstig. Zijn neiging tot de mystiek deed hem naar de Kerkvaders grijpen, van wie hij vooral S.

Bernardus las en vereerde. Naast een afkeer van de wereld en al wat de zinnen kon streelen, beoefende hij de ascese, zonder welke hij een Christelijk leven niet mogelijk achtte. Ofschoon streng inde Prot. leer, verlangde hij vele Kath. instellingen terug, o.a. de biecht, het kloosterleven, het brevier, de metten en vespers.

Om zijn boete-preeken was hij bij velen gehaat, niettegenstaande hij van zijn rijkdom nagenoeg alles aan behoeftigen schonk. Hij behoorde tot de gijzelaars, die in 1672 door de Franschen uit Utrecht waren meegenomen naar fort Rees.Werken: L. schreef zeer veel godsdienstige gedichten, die hij verzamelde in zijn „Uytspanningen”. Vier ervan worden nog in de Ned. Herv. Kerk gezongen ; Beschouwinge Zions, een merkwaardige theol. samenspraak ; en nog tal van andere stichtelijke werken.

Lit.: P. Proost, J. v. L. (1882) ; A. Cramer, De theol. faculteit te Utrecht (1932); S. Gorter, L.’s liederen, in Letterk. Studiën (I); Piet Visser, in Het land van Vondel (II 1932). Piet Visser.

< >