Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Joachim van Fiore

betekenis & definitie

Een der belangrijkste geestelijke schrijvers der M.E. * Ca. 1135 te Celico in Calabrië, † 1202 te Fiore. Hij leidde aanvankelijk een wereldsch leven, totdat hij in Konstantinopel, waarschijnlijk bij het uitbreken eener pestepidemie, besloot zich geheel aan God te wijden.

Als pelgrim reisde hij verder naar het H. Land.

In Italië teruggekeerd, vinden we hem 1177 als abt der Cisterciënser abdij Casamari. Onder welwillende belangstelling der pausen schreef hij hier zijn hoofdwerken.

In 1191 verliet hij Casamari en stichtte bij Cosenza het klooster San Giovanni in Fiore, bakermat zijner nieuwe Orde, welke 1196 door paus Coelestinus III werd goedgekeurd. Deze Orde, een strengere tak der Cisterciënsers, breidde zich niet uit buiten Calabrië en ging in de 16e eeuw in andere Orden op.

J. leidde een heilig leven en had door zijn voorspellingen grooten invloed. Hij wees op de gebreken van de Kerk dier dagen, maar erkende steeds het gezag van den paus, aan wiens oordeel hij in 1200 zijn werken onderwierp.

Trouwens hij leefde teruggetrokken en stelde de contemplatie ver boven het actieve apostolaat. Ofschoon nooit officieel zalig verklaard, wordt hij 29 Mei als zalige vereerd.Werken en leer. Zijn hoofdwerken zijn:

1° Concordantia novi et veteris testamenti (1519),
2° Expositio in Apocalypsim (1527),
3° Psalterium decem chordarum (1528), alle uitgegeven te Venetië.
J. verdeelt de wereldgeschiedenis in drie tijdperken: dat van het Oude Testament, waarin de Vader heerscht door de vrees voor de Wet; dat van het Nieuwe Testament, waarin de Zoon heerscht door het geloof; en het tijdperk van den H. Geest, waarin de mensch geheel vergeestelijkt zal zijn door de genade. Door allegorischen uitleg der H. Schriften, vooral van de Apocalyps is, voorspelt Joachim groote rampen, totdat in 1260 de derde periode zal aanbreken. Eerst dan zal de geest, de diepere zin van de H. Schrift worden begrepen en uitgelegd door de monniken, die den seculieren clerus zullen vervangen. J. bestreed de scholastiek en de juridische wetenschap van dien tijd. Een geschrift van hem tegen Petrus Lombardus over de H. Drieëenheid werd in 1215 veroordeeld.

Joachimieten zijn aanhangers van leer en voorspellingen van Joachim (zie ook ➝ Apocalyptici). In de 13e en 14e eeuw vindt men hen overal, zonder dat zij een georganiseerde sekte vormden. De universiteiten en Dominicanen, o.a. Sint Thomas, zijn hun tegenstanders. Vindt men het Joachimisme in ongevaarlijken vorm zelfs aan de Curie te Rome, in verschillende kettersche volksbewegingen der 13e eeuw vertoonen zich sporen dezer leer in groven vorm met anarchistische tendenz. Zoo bijv. bij de ➝ Geeselaars van 1265 en bij de volgelingen van Gerard Segarelli (➝ Apostelbroeders, sub 2°) en van Guillelmina van Milaan, die men beschouwde als incarnatie van den H. Geest. Zijn grootsten aanhang vond het Joachimisme echter onder de ➝ Spiritualen, de voorstanders der absolute armoede onder de Franciscanen. Beide stroomingen beïnvloedden elkander ten zeerste. De Spirituaal Gerard van Borgo San Donnino schreef in 1254 zijn Introductorius in Evangelium Aetemum (aldus noemde men het Derde Tijdperk van J.; zie ➝ Evangelie, sub 3°), waarin hij de werken van J. voorstelde als de openbaring van het tijdperk van den H. Geest, welke de H. Schrift zou vervangen. Dit werk werd in 1256 door de Kerk veroordeeld. In later tijd waren de leiders der Spiritualen Petrus Olivi en Ubertino van Casale tevens Joachimiet. Dit Joachimisme was veel feller tegen de kerkelijke hiërarchie dan de leer van J. zelf, welke sterk gewijzigd werd en op wiens naam tal van werken werden geplaatst, die nooit door hem zijn geschreven. In 1326 werden de werken van Petrus Olivi door Joannes XXII veroordeeld en mede door het strenge optreden der Inquisitie verdween het Joachimisme langzamerhand in de 14e eeuw.

Lit.: Lucas, aartsbiss. van Cosenza, vroeger J.’s secretaris, schreef een Virtutum B. Joach. Synopsis (uitg. Italia Sacra, dl. IX en Acta S.S. Maii VII); Bonaiutti, artikelenreeks over J. en de Joachimieten in Ricerche Religiose (IV-VI 1928-’30). Verder uitgebreide literatuurlijst in Dict. Théol. Cath. (VIII). H. Wouters.

< >