Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Joachim Jungius

betekenis & definitie

Duitsch natuurkundige en philosoof. *22 Oct. 1587 te Lübeck, ✝23 Sept. 1657 te Hamburg. Als philosoof bewoog J. zich op het terrein der logica; reeds voor Descartes erkende hij de beteekenis van de wiskunde voor de philosophie.

J. is echter vooral bekend om zijn werken op het gebied der medicijnen en natuurwetenschappen. In zijn voornaamste plantkundige werk, Isagoge phytoscopia, gaf hij een belangrijke systematiek van de theoretische plantkunde.

Reeds in 1609 werd hij prof. in de wiskunde te Giessen, in 1616 begon hij medicijnen te studeeren te Rostock en in 1618 promoveerde hij te Padua tot doctor in de medicijnen als leerling van Caesalpino. Na een professoraat in de wiskunde te Rostock en in de medicijnen te Helmstedt werd hij rector van het academisch gymnasium en van het Johanneum te Hamburg in 1629.

In 1640 verliet hij het Johanneum om tot zijn dood rector van het gymnasium te blijven.Lit.: Guhrauer, J. J. und sein Zeitalter (1850); Avé-Lallement, Des Dr. med. J. J. Briefwechsel (1863); H. Wohlwill, J. J. und die Erneuerung atomistischer Lehren im 17. Jhdt. (1887). Melsen.

< >