Een sedert het midden der 19e eeuw opgekomen term, waarmee men de overladen, weinig kunstvolle uitingen der Barok, vnl. op architectonisch gebied, wil aanduiden, omdat men meende de kenmerken ervan terug te vinden in de Jezuïetenkerken en de Jezuïeten als de hoofdvertegenwoordigers van dezen stijl te mogen aanwijzen. In Spanje zouden de Jezuïeten als reactie tegen het ➝ Churriguerrisme een strengere opvatting in den geest van de tot het Klassicisme terugkeerende meesters van het laatste tijdperk der Ital.
Barok hebben voorgestaan. In Frankrijk zou de Jezuïet E.
Martellange den centraalbouw van Vignola hebben ingevoerd en de Jezuïet Dérand in de St. Paul-St.
Louis te Parijs het overdadig decor met theatraal gebaar het sterkst hebben vertegenwoordigd, zoodat men later sprak van een Jezuïetenstijl. Nochtans wordt de Jezuïetenstijl ten onrechte aangeduid als een uiting van een te ver gaan in de Barok, want het aantal Jezuïetenkerken met gematigd decor zijn talrijker dan die met overladen decor; zeer veel niet-Jezuïetenkerken in Duitschland, Frankrijk en Italië uit den Baroktijd hebben wél bedoeld overdadig decor; ten slotte is bedoeld overdadig decor in de oudere, oorspronkelijk eenvoudige Jezuïetenkerken (Gesù te Rome) eerst op het einde der 17e of het begin der 18e e., aangebracht, juist omdat het toentertijd „mode” was.
De Jezuïeten bouwden overigens evengoed in Gotischen of sterk Gotiseerenden stijl (voor de Nederlanden: de Jezuïeten Hoeimaker en Du Blocq) als in Barokstijl (voor de Nederlanden: de Jezuïeten Aguilon en Huyssens), want zij pasten zich aan bij het milieu en den tijd.Overigens hebben de Jezuïeten als een der meest actieve Contra-Reformatorische Orden een zeer grooten invloed uitgeoefend op de Christelijke iconographie, alsook op de kunst in het algemeen.
Lit.: Lex. f. Theol. u. Kirche (V, uitvoerige bibliogr.); L. Hourticq, Encycl. des Beaux Arts (1925, s.v. Jésuite); J. H. Plan tenga, L’architecture relig. du Brabant (1926); E. Mâle, L’art relig. après le Concile de Trente (1932). p. Gerlachus.