Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-11-2019

Jan Versluys

betekenis & definitie

Jan, Ned. zoöloog. * 1 Sept. 1873 te Groningen, ♱ 1939 te Weenen. Studeerde te Amsterdam en te Giessen.

Van 1895 tot ’96 nam hij deel aan de zoölogische onderzoekingsreis van graaf de Damas naar de Antillen. Van 1899 tot 1900 nam hij als eerste zoölogische assistent deel aan de → Sibogaexpeditie, was 1911-’16 hoogleeraar in de dierkunde te Giessen, 1916-’18 te Gent, sedert 1925 te Weenen.

Vertegenwoordigde de morphologische richting in de zoölogie. Op palaeobiologisch gebied onderscheidde hij zich door zijn onderzoek van Devonische fossielen in den Eifel.2° Jan, Nederlandsch geoloog en hydroloog.* 4 Sept. 1880 te Groningen, ♱ 28 Febr. 1935 te Amsterdam. Studeerde te Delft en te Parijs voor mijningenieur, en was van 1905 tot ’15 in Indië werkzaam bij het Mijnwezen, later ook als particulier geoloog, in 1920 bij het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening. In 1920 werd hij directeur der waterleiding te Soerabaja, in 1926 plaatsvervangend hoogleeraar te Delft, trad in 1927 in dienst bij de Bataafsche Petroleum Mij., en werd in 1932 hoogleeraar te Amsterdam. Sedert 1926 was hij lid van de Kon. Academie van wetenschappen, waar hij zijn meeste studies over de theorie der grondwaterbeweging, later ook over de beweging van olie en gas publiceerde. Reeds in zijn proefschrift: De capillaire werkingen in den bodem (1916) legde hij den grondslag voor de nieuwe opvattingen, die voor de praktijk der grondwateren aardolie-winning van zoo uitnemend belang zijn. Jong.

< >