(Lat. zelotypia) is het streven naar het uitsluitend bezit van een goed, verbonden met de vrees daarvan beroofd te worden. Gaat dit streven redelijkerwijs uit naar wat een deugdzaam mensch mag verlangen, dan is j. geen zonde.
Gewoonlijk echter verstaat men onder j. een hartstochtelijk, uit overdreven begeerlijkheid en zelfzucht voortkomend streven. Deze j. is zonde; zij kan de rechtvaardigheid of de liefde kwetsen en brengt soms tot haat jegens den waren of vermeenden mededinger.
Eer, aanzien, macht of liefde zijn meestal het voorwerp der j. Meer bijzonder spreekt men van j., wanneer dit streven zich richt op de geslachtelijke liefde; niet zelden brengt de j. er dan toe den geliefden persoon van ontrouw te verdenken.Gewapend tegen de j. is hij, die Gods gaven in zich zelf en in anderen dankbaar waardeert, indachtig, dat God vrij zijn weldaden schenkt volgens zijn heiligen Wil ten beste der menschen. [i][/i] Lit.: St. Thomas, Summa Theol. (I II q. 28, a. 4).