Ned. letterkundige. * 16 Jan. 1596 te Gent, ✝ 17 Maart 1642 te Harderwijk. Trad, door de ontrouw zijner geliefde bewogen, in de Orde der Augustijnen, reisde door Lotharingen en Zwitserland naar Italië, verbleef te Rome, studeerde rechten te Leuven en werd professor in de rhetorica te Brussel.
In 1623 verliet hij de Augustijnerorde en ging te Leiden over tot de Hervorming, werd 1626 hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis te Harderwijk. Reeds op jeugdigen leeftijd een begaafd Latijnsch dichter, werd hij als Ned. historiezanger en liefdedichter een der merkwaardigste vertegenwoordigers van de Renaissance-poëzie.
Zijn Ned. gedichten zijn in 1840 door Ph. Blommaert verzameld.Voorn. werken: Poëmata (Antwerpen 1623); Belegh van Leyden (Leiden 1626); Ontset van Leyden (Harderwijk 1630); Emblemata ofte sinnebeelden (Amsterdam 1638); Verzameling van alle de Nederlandsche gedichten, door Ph. Blommaert (Gent 1840); Lof van Harderwijck (gepubliceerd door P. HKeyser in Leidsche Tijdschrift XXXV). Lit. : over zijn alleen in hs. bewaard treurspel Maria Stuarta, vgl. Belg. Museum (dl. III); over zijn testament, Vaderl.
Mus. (dl. IV). Biographie door Ph. Blommaert, in De Ned. schrijvers van Gent (1861). Asselbeigs.