(Lat., = stoolrechten) zijn de geldelijke bijdragen, die de geloovigen aan den pastoor verschuldigd zijn voor diens levensonderhoud bij gelegenheid van de toediening van sommige sacramenten en sacramentaliën, waarbij de bedienaar de stool draagt. Zij zijn ontstaan uit de vrijwillige giften, die de geloovigen vanouds gewoon waren te geven aan den priester, die speciaal voor hen zijn geestelijke functie uitoefende.
Het 4e Lateraansch concilie (1215) heeft deze gewoonte bekrachtigd, zoodat de geestelijkheid voortaan een recht kon doen gelden op de gebruikelijke i. s., doch tevens het eischen van hoogere rechten en bij andere kerkelijke functies was verboden. Omdat de i. s. geenszins de prijs zijn, waarmee men als het ware het sacrament koopt, doch slechts één der middelen, waardoor de geloovigen, evenals door het Misstipendium, voldoen aan hun plicht om in het onderhoud hunner geestelijken te voorzien, is er geen sprake van simonie (vgl.
C. I.
C. can. 1496).Volgens het tegenwoordige Kerkelijk recht is het de taak van een provinciaal concilie of van de gezamenlijke bisschoppen der kerkprovincie vast te stellen, bij welke kerkclijke fimcties de i. s. verschuldigd zijn en de grootte daarvan (can. 1507). In Ned. zijn slechts voor het huwelijk en voor uitvaart en begrafenis vaste i. s. voorgeschreven volgens door den bisschop voor iedere parochie goedgekeurde tarieven. Onvermogenden zijn daarvan uitdrukkelijk vrijgesteld (can. 463 § 4 en 1235 § 2). W. Mulder