1° Antieke reisgids. Het behoeft geen betoog, dat de weinige ons bewaarde boeken van deze soort van heel hoog belang zijn voor de kennis der Antieke geographie.
Bij de Grieken heeft er zelfs een gids bestaan naar China, zooals men kan concludeeren uit een Chineesch boek, waarin de afstanden in Grieksche maat zijn aangegeven. Het voornaamste i., dat wij bezitten, is van Pausanias, in tien boeken.
Hij voert ons als een Baedeker door Griekenland, en is vrij betrouwbaar. In de 2e eeuw, waarin ook Pausanias leefde, kwam het i. tot stand, waarbij de ons bewaarde landkaart → „Tabula Peutingeriann” behoorde.
Rond 300 na Chr. dient te worden geplaatst het i. Antoninianum. Dit geeft ong. alle wegen en ook alle scheepvaartgelegenheden aan, die het Rom. Rijk toentertijde bezat. Spoedig daarna begonnen de Christelijke itineraria-naar-het-Heilige-Land te verschijnen. Ofschoon deze toch meer als reisbeschrijvingen bedoeld zijn geweest, noemen we hier vooral de heel bekende pelgrimsreis van Actheria uit de 2e helft van de 4e eeuw (ca. 385), van Aquitania naar Jerusalem; en die van den Franschen bisschop Arculfus, die tegen het einde van de 7e eeuw die reis ongeveer heeft volbracht. Hij leed schipbreuk op de Iersche kust. Ook voor het bezoeken der heilige plaatsen te Rome hebben er sedert de 4e e. reeds gidsen bestaan. Slijpen.
2° Liturgisch reisgebed, te bidden bij vertrek (vgl. Caeremoniale episc. 1. I, c. 2), afgeleid van het gebed van oudsher daarbij gesproken over monniken; bestaat heden uit den lofzang Benedictus (Lc. 1. 68-79) en gebeden (gedeeltelijk uit 8e eeuw).