1° Edmond Willem van Dam van, Ned. militair en staatsman; * 1796 te Breda, ✝ 1869 op huize Ravestein bij Geldermalsen. Kreeg in 1829 zitting in de Tweede Kamer.
Verwierf zich algemeene bekendheid tijdens den Belg. Opstand door met machtiging van den koning een korps vrijwilligers te leiden, de „Vrijwillige Jagers van Van Dam”.
Met dit korps stilde hij, zij het niet steeds op zeer tactvollewijze, de onlusten in het Land van Maas en Waal, waar de mobilisatie der schutterijen op moeilijkheden stuitte. Belangrijker is het, dat in de Tweede Kamer I. een der eersten was, die in oppositie kwam tegen het regeeringsbeleid (rondom 1840).
Hij behoorde dan ook tot de zgn. „Negenmannen”, die in 1844 het bekende voorstel tot grondwetsherziening aanhangig maakten onder leiding van Thorbecke, hetgeen wel niet tot onmiddellijk resultaat leidde, doch ten slotte de grondslag werd voor de groote herziening van onze staatsinrichting in 1848. Verberne.2° Michael ab, priester-geschiedschrijver. * te Dokkum, ✝ 1597 te Altona. Door de troebelen des tijds was hij gedwongen herhaaldelijk van woonplaats te verwisselen; hij woonde hoofdzakelijk te Amersfoort, Keulen en Altona, waar hij de laatste vier jaar pastoor was. In 1584 verschijnt zijn De Bello Coloniensi libri IV over den oorlog (1582-’84) tegen den afvalligen keurvorst-bisschop Gebhard Truchsess, zonder zelfstandige waarde en zeer partijdig. Ook gaf hij vele vertalingen in het licht uit het Italiaansch van Luís de → Granada (talrijke herdrukken). Van hem zijn ook de eerste drie deelen van den Mercurius Gallo-Belgicus (1592-’96), onder het pseud. D. M. Jansonius. In 1596 begon hij aan zijn hoofdwerk Sui Temporis Historia (onvoltooid, Keulen 1602); hierin toont hij zich een tegenstander van het Protestantisme en aanhanger des konings, doch Nederlandschgezind en ernstig strevend naar volledigheid.
Lit.: Arch. Aartsb. Utr. (XXII 1895.; met vrij goede bibliographie); Bijdr. Vad. Gesch. en Oudhk. (1895); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (1930). Vermaseren.