(geologie), het verschijnsel, dat de aardkorst in drijvend evenwicht met haar taai vloeibare onderlaag verkeert, d.w.z. dat schijnbare massa-defecten in de oceanen door zwaardere gesteenten in de diepte worden gecompenseerd, evenals het massa-overschot in gebergten door lichtere zgn. „wortels”. Het beginsel werd opgesteld door Pratt naar aanleiding van zwaartekrachtsonderzoekingen bij den Himalaja (1871).
Door de i. zijn dus, vanaf een zeker niveau in de aardkorst gerekend (gewoonlijk ca. 120 km), de er boven gelegen gesteenten-massa’s even zwaar, onafhankelijk van hun lengte, dus van het reliëf der korst. Hun aantrekkingskracht is dus gelijk, d.w.z. de zwaartekracht aan het aardoppervlak wordt niet door hoog of laag beïnvloed, mits men rekening houdt met de afneming in de hoogte ten gevolge van den toenemenden afstand tot het middelpunt der aarde (➝ Zwaartekracht).De isostatische compensatie kan men zich op velerlei wijzen voorstellen. De gebruikelijke opvatting is die volgens Airy: men denkt zich de lichte korst (s.g. 2,6) dikker onder verheffingen, terwijl in inzinkingen de zware onderlaag (s.g.3,25) hooger ligt [zie afb.; zie ook ➝ Aarde (inwendige der)]. Deze methode is uitgewerkt door Heiskanen. Vening Meinesz verdeelt de compenseerende massa over grooter oppervlak, en houdt rekening met de doorbuiging der korst (regionale compensatie).
Over het al of niet bestaan van i. en over event. isostasie-anomalieën licht het zwaartekrachtsonderzoek in. De i. is vrij goed bereikt over de geheele aarde, al schijnt in de oceanen, volgens de onderzoekingen van Vening Meinesz in 1935 aan boord van de Ned. onderzeeboot K. XVIII, zelfs overcompensatie op te treden. Ook waar men ten gevolge van sedimentatie verstoring, door het toenemend gewicht van de korst, zou mogen verwachten, bestaat i. (Nijldelta). Afwijkingen van de i. moeten dan ook toegeschreven worden aan gebergtevormende krachten, die abnormale massaverdelingen teweegbrengen.
Lit.: ➝ Zwaartekracht.
Jong.