Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Isocrates

betekenis & definitie

Een der tien Oud-Attische redenaars. * 436,✝ 338 v. Chr.

Leerling van o.m. Gorgias; begon zijn loopbaan als logograaf, maar sloeg weldra een andere richting in.

In zijn ca. 390 gestichte school verbond hij de rhetoriek met de wijsbegeerte en bouwde de redekunst op een algemeene vorming. Het hoofddoel, door I. beoogd, was de opleiding van toekomstige staatslieden.

Zijn school stond in hoog aanzien; met menig gekroond hoofd onderhield hij betrekkingen. In zijn latere levensjaren schreef hij zelf, als leermeester voor zijn volk, politieke programma’s, waarin hij bij de toen heerschende verbrokkeling en zwakheid der Grieksche staten wees naar een reddend centraal gezag, hetzij Athene zelf (Panegyricus), hetzij Dionysius van Syracusa, hetzij vooral Philippus van Macedonië.

Van zijn 21 bewaarde redevoeringen en 9 brieven zijn de gerechtelijke stukken de oudste; de merkwaardigste echter zijn de epideiktische, politieke redevoeringen, w.o. de Panegyricus, waaraan hij 10 jaar zou hebben gewerkt, de Panathenaicus en de Areopagiticus. Grooten invloed hadden zijn stijl en ook wel zijn gedachten.

Als opvoeder vertegenwoordigt I. het levensideaal van de gezonde middelmaat, het gezond verstand, den rechtschapen mensch.Uitg.: Benseler-Blass (1913-’27); Drerup (enkel dl. I verschenen, 13 stukken, 1906).

V. Pottelbergh.

< >