Ned. letterkundige. * 3 Febr. 1875 te Gouda. Studeerde te Delft, werd werktuigkundig ingenieur in 1896, fungeerde achtereenvolgens als inspecteur van den arbeid te Breda, Arnhem, Deventer, Den Haag, als hoogleeraar in de mechanische technologie te Delft, als directeur der Ned. Mij. tot ontginning der steenkolenvelden, is sedert 1930 directeur der Alg. Kunstzijde-Unie en voorzitter van den Econ.
Raad. Behalve verscheidene publicaties op technisch en maatschappelijk gebied, gaf V. gedichten, meestal met sociale strekking, in het licht, die sterk de aandacht trokken van Albert Verwey. Van 1905 tot 1920 is V. dan ook Verwey’s mederedacteur geweest aan het maandblad „De Beweging”. Zijn poëzie is verstandelijk en vaak wat stroef, doch ze is kenmerkend voor de Noordwijksche school, zooals de Groep van Verwey’s dichtende geestverwanten wel wordt genoemd.
Asselbergs.Voorn. werk. Gedichten: Van de armen (1903); Achter de Taak (1928); voorts talrijke geschriften op het gebied der technologie en sociologie, o.m.: Duurte en Duurtebestrijding (1922), De bloei eener onderneming (1927), Het sociale karakter eener onderneming (1929).