Amer. natuur- en scheikundige. * 31 Jan. 1881 te Brooklyn, studeerde o.a. in Duitschland bij Nernst, is sinds 1909 bij de General Electric en sinds 1929 president van de Amer. Chemische vereeniging. Hij verrichtte belangrijk werk op het gebied van de hoogvacuumtechniek, waardoor de radiolampen tot hooge ontwikkeling konden komen, vond de gasgevulde gloeilampen, de thoriumbedekking van den gloeidraad bij radiolampen en het Arcatomprocédé bij lasschen uit.
Ook onderzocht hij de verschijnselen aan phasen-grensvlakken en leverde hij door het onderzoek van ruimteladingen bijdragen tot de electronentheorie. In 1932 kreeg hij den Nobelprijs voor natuurkunde. J. v. Santen.
Bindingstheorie van Langmuir In samenwerking met G. N. Lewis heeft L. de zgn. octettheorie van den atoombouw ontwikkeld (1919). Zij plaatsen tegenover het dynamische atoommodel van Bohr een statisch model, waarbij de electionen van het atoom in de hoekpunten van een kubus gedacht worden. Bezetting van alle hoekpunten zou zeer stabielen bouw van het atoom beteekenen (bijv. Neon met zijn 8 L-electronen; theorie van Bohr). Omdat vele verschijnselen niet bevredigend met deze theorie van L. te verklaren zijn, heeft zij niet veel aanhangers gevonden. Zwikker.
Langmuirsonde Onder sonde verstaat men in de natuurkunde der gasontladingen een afzonderlijke in het gas aangebrachte electrode, welke dienen moet om ter plaatse de potentiaal in het gas tijdens de ontlading te bepalen. L. toonde aan, dat het niet voldoende is de potentiaal te meten, welke de sonde vanzelf aanneemt. Men moet integendeel een zgn. sonde-karakteristiek opnemen, d.w.z. den stroom naar de sonde meten in afhankelijkheid van een kunstmatig aangelegde potentiaal.
W. de Groot.