Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Insuline

betekenis & definitie

(geneesk.), naam door de Meyer in 1909 gegeven aan de werkzame stof of het hormoon, dat door de Eilandjes van Langerhans in de → alvleeschklier wordt afgescheiden. Bekendheid kreeg dit woord, toen Banting en Best het in 1922 gebruikten voor hun, uit de alvleeschklier bereid, extract, dat in staat was dieren, bij wie de alvleeschklier was weggenomen, in leven te houden en het bloedsuikergehalte van normale dieren te doen dalen.

Hiermee was een middel tegen de gevolgen van de diabetes mellitus of → suikerziekte gevonden. Vele proefnemingen waren nog noodig, voordat het voor de practijk geschikt was; bij toediening door den mond bleek het onwerkzaam; om het als onderhuidsche inspuiting te kunnen geven, was een zeer zorgvuldige zuivering noodzakelijk.

De Ned. Pharm. schrijft thans voor alvleeschklieren, van vet en vliezen ontdaan, te malen en met zoutzuurhoudenden alcohol uit te trekken, het filtraat na neutralisatie opnieuw te filtreeren, met ammoniumsulfaat te verzadigen, van de bovenste laag den alcohol af te distilleeren, de rest opnieuw te verzadigen enz. en daarna bij —10° tot—20° C uit te laten vriezen, het filtraat met sterken spiritus te mengen, het neerslag te drogen en daarvan 8 gram in 1 liter 1/200 N. zoutzuur op te lossen.

De zoo verkregen vloeistof moet nog geijkt worden. Daartoe worden konijnen van ca. 2 kg gedurende eenige weken vnl. met haver en hooi gevoed, den dag, aan de ijking voorafgaande, wordt aan 12 konijnen uitsluitend water gegeven, op den ijkingsdag krijgen zes konijnen ieder een onderhuidsche inspuiting van 5/9 internationale eenheid van een standaardpreparaat, de andere zes van de te onderzoeken stof.

Een week later wordt de proef omgekeerd herhaald. Van ieder der konijnen wordt 1, 2, 3 en 4 uur na de inspuiting het bloedsuikergehalte bepaald.

Wanneer de gemiddelden van de bloedsuikerwaarden niet meer dan ca. 10% verschillen, worden de preparaten geacht van gelijke sterkte te zijn. De zuiverste stabiele preparaten, die men tot nu toe verkregen heeft, bevatten in 1 mg ca. 25 I.E.; ze zijn amorph of kristallijn; de oplossingen bevatten meestal 20 of 40 I.E. per cm3.Een patiënt heeft des te meer i. noodig, naarmate zijn eigen alvleeschklier minder produceert en hij meer koolhydraten nuttigt. De hoeveelheid toe te dienen i. moet daarom individueel worden vastgesteld en is ook dan nog slechts geldig voor een bepaald diëet. Bij toediening van te groote dosis daalt het bloedsuikergehalte beneden het normale, met als gevolg sterk hongergevoel, zweeten, beven, psychische stoornissen, bewusteloosheid, wat te bestrijden is door toevoer van glucose of suiker (limonade!). Daarom wordt, wanneer i. tegen andere ziekten of bij mestkuren gegeven wordt, gelijktijdig gebruik van suiker voorgeschreven. I. veroorzaakt een vermeerdering van de peristaltiek van maag en darm en heeft een gunstigen invloed op bepaalde weefsels vnl. van de lever.

Lit.: Aanv. Ned. Pharm. Ed. V (I); A. Grevenstuk en E. Laqueur, Insulin (München 1925). Hillen

< >