(Coprinus), plaatzwammengeslacht met zwarte sporen. Bij rijpheid vervloeit de hoed tot „inkt”, een zwarte massa, die langs den steel afdruipt.
De meeste soorten zijn alg. voorkomend in deze streken en sommige zelfs eetbaar, zooals de gewone of kale i., Coprinus atramentarius, die het geheele jaar in tuinen enz. voorkomt. De geschubde i., C. comatus, komt veel op mestvaalten voor, en is eveneens eetbaar.
Op humusrijken grond komen verder voor de spechtinktzwam, C. picaceus, de gevoorde i.,C. plicatilis, de kleine glimmerinktzwam, C. stercorarius, en do gestreepte mestinktzwam, C. fimetarius, die alle echter veel kleinere vruchtlichamen hebben. Op boomstronken komt algemeen voor de glimmerinktzwam, C. micaceus, aldus genoemd om de fijne glinsterende korreltjes, die op den jongen bruinen hoed gezien worden.Bouman.