(geologie). In wezen begint het proces van de inkoling reeds bij de vorming van humus en veen (verturving) uit plantenresten, onder afsluiting van lucht en onder bedekking van water, wanneer o.a. uit de lignine (houtstof) en de cellulose waterstof, zuurstof en een gedeelte van de koolstof verdwijnen onder vorming van water en moerasgas (methaan, CH4), waardoor het koolstofgehalte van den humus en van het uit humus gevormde veen relatief toeneemt.
In 1908 voerde Potonié het woord „inkoling” in voor een gelijke verandering, onder reductie- en distillatieprocessen, voor veenafzettingen onder bedekking van sedimenten. Bij voortgaande i. ontstaat achtereenvolgens bruinkool, steenkool en anthraciet, terwijl graphiet de reeks kan sluiten. ➝ Brandstoffen.Oosterbaan.